woensdag 19 december 2012

Is vertellen nog van deze tijd? *)



Hartje winter, volop vertelseizoen. Het roept bij mij de vraag op of we niet allang liever voorlezen dan vertellen. Ik geloof dat voorlezen het verreweg gewonnen heeft van vertellen (=zonder tussenkomst van geschreven tekst). Het is zoveel gemakkelijker, je hebt al tekst, samenhang, een onderwerp, een goed verhaal. Al je energie kun je besteden aan uitspraak, expressie, tempo, pauzes, intonatie. Goed voorlezen is zeker een kunst, maar toch: je hoeft het maar op te lezen of, beter gezegd, voor te dragen, te 'brengen'. En je hoeft niet meer bang te zijn voor een blackout, het boek helpt je wel verder.
In mijn cursus hoor ik vaker dat mensen om die reden aan hun kinderen liever voorlezen dan rechtstreeks vertellen: het is minder vermoeiend.
Ook zijn er meer leesclubjes in Nederland dan vertelkringen. Men leest thuis hetzelfde boek en praat daarover in de groep. In de groep voorlezen of voordragen wordt ook wel gedaan.
Een bijzondere vorm daarvan is natuurlijk het voorlezen van heilige teksten, zoals in kloosters tijdens de maaltijd. In veel christelijke gezinnen doet men dat ook nog. Het komt er dan op aan dat de voorlezer zich innerlijk verbindt met wat er staat, en niet alles monotoon opdreunt. Goed lezen is een kwestie van, al lezende, tasten naar de betekenis in, maar ook áchter de woorden.

Al die manieren van mondelinge overdracht, met of zonder tekst, kunnen uitstekend naast elkaar bestaan; toch is het jammer als het rechtstreeks, levendig vertellen in onbruik raakt. En dat schijnt wel zo te zijn; of het wordt alleen nog beschouwd als iets voor kinderen vóór het slapen gaan. En dan nog wordt er steeds meer voorgelezen. Het aantal voorleesboeken blijft groeien. Vertellen lijkt zelfs met voorlezen vereenzelvigd te worden. Het gebeurt mij wel dat ik in een krant word aangekondigd als 'Jac Vroemen leest voor', terwijl ik was gevraagd om te komen vertellen. Onder een foto waarop ik zonder boek zit te vertellen in een kinderkring stond 'leest voor'. Omgekeerd, las ik een keer 'De burgemeester vertelt', terwijl hij toch duidelijk met een open boek in de klas zat. Het maakt me nieuwsgierig: is vertellen zonder boek of tekst nog wel van deze tijd? Ouders die het nog doen voor de kleintjes weten hoe leuk het is, maar ook hoe vermoeiend soms, als je na een lange werkdag nog iets uit je duim moet zuigen. Maar veel ouders doen het nog altijd met veel plezier: het verhaal in eigen woorden hervertellen, of zelfs helemaal verzinnen, zodat het nog kan groeien terwíjl je vertelt is scheppend werk!
Dat creatieve vertellen mag niet onder de huidige tijdsdruk verdwijnen. Want er is meerwaarde. Tijdens workshops heb ik de proef op de som genomen: ik las een kort eigen verhaal voor, en vervolgens vertelde ik een vergelijkbaar eigen verhaal rechtstreeks. De reacties waren unaniem, dat er bij rechtstreeks vertellen meer contact is.

Met leesgroepen heb ik weinig ervaring. Van vertelkringen kan ik zeggen dat het een zekere discipline vraagt, met name om iedereen met zijn verhaal aan bod te laten komen, en niet te verzanden in gebabbel; maar als iemand die orde bewaakt lukt dat meestal aardig. Een vertelkring, ontstaan uit mijn eerste vertelcursus ooit, komt al meer dan twintig jaar maandelijks bij elkaar. Voor mij het bewijs dat mensen een onuitputtelijke bron van verhalen kunnen zijn, en daarin groeien.

Natuurlijk kan voorlezen ook boeiend zijn. Maar dan vertelt het boek. Je ziet kinderen dan vaak niet eens kijken naar de verteller, maar naar het boek, waar het verhaal kennelijk uit te voorschijn komt.
Toch geef ik de voorkeur aan het 'levende boek', de verteller. Het vraagt energie, voorbereiding, maar het loont. Vertellen zonder boek is intiem. Dat maakt het ook tot een kleinschalige gebeurtenis. Het verhaal omspint de luisteraars, maakt er een momentane gemeenschap van, die door de gezamenlijke aandacht deel wordt van het verhaal.
De keren dat ik wel eens voor een grote zaal ben opgetreden, heb ik het toch meer beleefd als cabaret dan vertellen. De mensen zitten 'klassikaal' voor je, niet in een halve cirkel om je heen. Je kunt de gezichten niet zien.Vertellers willen dat visuele contact, geen onverlichte zaal.
Dit is misschien een van de redenen dat vertellen uit de tijd lijkt: een tijd waarin massa, meerderheid, volte en snelheid (het spreektempo van de meeste cabaretiers en hun heen-en-weer – gedraaf is ijzingwekkend) op de voorgrond staan.Vertellen hoort bij kleinschaligheid; en bij vertraging. Misschien is het daardoor dat vertellen, ook in zijn nieuwere vormen, een stap terug lijkt. Ik vergelijk het graag met de ontwikkeling van 'slow food' boven snacks, eten aan de bar, drive-in restaurants en andere snelle eetgewoontes van vandaag (zie ook mijn vorige blog); en beroep mij op een uitspraak van de bekende trendwatcher Lideweij Edelkoorn, die een beweging naar kleinschaligheid op alle gebied voorspelt. Vertellers raad ik aan zich daarop te bezinnen, en zich niet blind te staren op de eigen grote doorbraak naar een massapubliek. Dat zit er meestal gewoon niet in, omdat het niet bij vertellen hoort.
Word je toch een keer gevraagd om voor grote zalen op te treden, prima. Maar bedenk dan dat je van de kunst van vertellen switcht naar een verwant beroep: ofwel dat van acteur, of van cabaretier. Natuurlijk kan dat een sprong voorwaarts voor je betekenen.

*) Ondertussen per email de uitnodiging ontvangen voor een Rondetafelgesprek op 20 januari 2013, over de plaats van vertellen in de samenleving van nu. Raymond Boestert, verteller van het jaar 2012, en de Stichting Vertellen hebben hiervoor een aantal interessante vragen opgesteld zoals: hoe komt het vertellen aan haar soms wat stoffige en oubollige imago? Plaats: Oudegracht 230 Utrecht. Tijd: 14 – 17 uur.Opgave bij Gotfried van Eck: gvvaneck@telfort.nl

PS: a.s. 21 december vertel ik in De Magische Bongerd winterverhalen, Tolakkerlaan 9 Zeist. Opgave Debora Zachariasse, 0619800643. Er zijn geen plaatsen meer de 21e, maar bij voldoende belangstelling is er 4 januari een herhaling.

zondag 25 november 2012

Wintervertelling (15)


Wat betekent winter? Iedereen heeft er zijn eigen beelden bij, herinneringen en ervaringen.
Is het de kou en de nattigheid waar je het eerst aan denkt? Of schaatsen. Of sneeuwballen gooien.
Ik ga voor de mooie herinnering. Verglansd door de tijd, hangt er een zoete weemoed om onze kinderspelletjes. Nog wat langer op mogen blijven, we hadden 's avonds in de schemer een glijbaan gemaakt door een paar emmers water uit te gieten over straat, wat meteen bevroor. De verrukking van elkaar te mogen vastgrijpen, als je net wat harder doorgleed dan het meisje vóór je.
Of de plaksneeuw, en het eerste winterwonder van een sneeuwbal die al rollend reusachtig groot werd. Dan samen sjouwen en stapelen voor een sneeuwman.
Of die andere winter dat de sneeuw lang bleef liggen, we gingen met onze sleetjes tegen de heuvel op en stoven naar beneden, geluidloos glijdend, zonder wielen, door de snijdende wind!
Of later, pubers al, de avonden op de ijsbaan: blikkerige muziek schalde uit luidsprekers aan de bomen. Het – dit keer – onbereikbaar geworden meisje, dat telkens aan je voorbij zwierde...ook wel omdat ze beter kon schaatsen. 's Avonds doorgloeid en vermoeid thuis komen, toch gelukkig: er was warme chocolademelk en je vader las nog voor... óf: vertelde! Dat maakte verschil, want als hij las, 'vertelde' niet hij zelf, maar het boek, zo voelde dat.
Vertelde hij zelf, rechtstreeks dus, 'uit het blote hoofd' (“by heart”), dan was dat een andere beleving, het was net of mijn vader dan dichter bij je was. Als hij voorlas deinde je mee op zijn stem en dat was ook wel fijn, je had dan de ruimte om een eigen verhalenland binnen te gaan.
Winter, het seizoen van de vieringen, en van de verhalen. Ik lees dit keer niet voor, maar vertel. Het gebeurt in het tuinhuis van De Magische Bongerd, www.demagischebongerd.nl, een mooie natuurboerderij, imkerij en kruidentuin tussen Zeist en Utrecht, in het dromerige landschap van de Kromme Rijn, de rivier die altijd meevertelt.
Waarover? Talloos zijn de winterverhalen uit de literatuur. Ik ga er uit putten, vertel een verhaal van Anton Tsjechov en – na de pauze – schelmenverhalen uit de Decamerone: een rijke Europese traditie. Shanti Prins speelt op de harp.
Voor verhalen van eigen hand, zie mijn blogs 'haikujac' en 'vertelwerk' 

wakker worden in
dit stille licht en weten
het heeft gesneeuwd


Met Jac Vroemen, verhalen van Tsjechov en Bocaccio’s Decamerone;
en Shantie Prins, harp
Tijd: vrijdagavond 21 december, 20.00.
Plaats: De Magische Bongerd, Tolakkerlaan 9, Zeist.
Kaarten 7 euro (voor volwassenen)
Aanmelden: 030-6992888 of info [at] demagischebongerd {punt} nl

dinsdag 13 november 2012

Sint gaat suikervrij! (14)



Sint Nicolaas zat aan z'n baard te pulken, terwijl hij de correspondentie van die ochtend doornam. Er was een brief bij van een klein meisje uit Bunnik, Holland, dat vroeg of het waar was dat je Sinterklaas aan z'n baard mocht trekken, voor echtheidscontrole. Zoveel hulpsinten waren anders niet van echt te onderscheiden. Een jongetje uit Doorn schreef dat zijn vader een paarse pantoffel had gevonden bij het schoon maken van de dakgoot, en of een van de Pieten er een kwijt was. En een ander jongetje, uit Driebergen-Rijsenburg, schreef dat ze paardenvijgen hadden gevonden op de trap, en of Sint Nicolaas voortaan buitenom wilde komen. Actieve buurt daar, mompelde Sint.
En dan was er nog die brief van een groep wijze ouders, zich noemende ANTI-SNOEP LOBBY. Snoep was kindervergiftiging, schreven ze, vanwege het hoge suikergehalte. Dat was wetenschappelijk aangetoond. Ook suikervervangers waren vaak schadelijk, zoals saccharine. Zelfs de zg groene winkels gingen niet vrijuit. Waarom, in 's Heren naam, liet de Sint zich nog steeds heilig noemen, als toch sinds jaar en dag, in zijn naam en onder zijn beeltenis, kinderen vergif kregen? Ze werden sloom en sjachrijnig van suiker, dat was toch algemeen bekend? Moest, na asbest en tabak, ook het gevaar van suiker eerst nog weer eens blijken uit nóg meer onderzoek?!

En die actie 'snoep met mate', zoals een oecumenische Sinterklaasvereniging uit Maarn (wat was er toch gaande in dat Heuvelruggebied?!) dit jaar aangespannen had, was uiteraard zinloos, zolang Sint zijn Pieten letterlijk met snoep liet SMIJTEN!
Nee, alleen veilige versnapering kon er mee door voor deze activisten, en de groep zou dit jaar een grote actie houden. 'Wij zijn heus geen zuurpruimen of misbaksels', schreven ze nog. Dat laatste kon Sint vaststellen aan de hand van een bijgesloten kleurenfoto van de actiegroep. Fleurige jonge moeders met onbespoten appelwangen waren erop te zien, en sportieve vaders in strakke, goed gewassen spijkerbroeken.
Hun eisen: op alle snoep in de vorm van Sinten en Pieten, moest komen te staan:
'Brengt de gezondheid ernstige schade toe' en, 'Snoepen kan dodelijk zijn'.
Sint Nicolaas zuchtte. Weer van die goedwillende jongeren, die niet wisten dat hij zelf zich al jarenlang verzette tegen suikerhoudende snoep! Zijn eigen post werd immers hardnekkig door binnenlandse veiligheidsdiensten tegengehouden, die werden aangestuurd door de internationale suiermaffia! Neem nou Zijn eigen protesten tegen het straffeloos gebruiken van Zijn naam en beeltenis in al die foute snoepwinkels. Hij had zelfs al meerdere malen geprobeerd de zaak bij het Europese hof in Straatsburg aanhangig te maken. Maar nergens nooit gehoor gekregen. 'Hier!' Mompelend viste hij de brief uit een hangmap, met het logo van het Hof en las zichzelf voor:
'Uwe doorbakken doorluchtigheid,
Aangezien u officieel niet bestaat, en wij ook al lang niet meer aan u geloven, is uw klacht over het ongeoorloofd gebruik van uw naam en beeltenis door ons niet ontvankelijk verklaard.'
Ongeloof als bron van alle kwaad, zuchtte de meervoudig-bejaarde. Er werd geklopt..
Het was Piet de Opper-hermafrodiet, die een stapel flyers bracht.
'Zzo ggoed, Sjinterklaas?' vroeg hij, met die dikke tongval, als van teveel alcohol, die Pieten nu eenmaal eigen is. De zwaar bedrukte velletjes papier bevatten, in pseudo-chocoladeletters, teksten als: "HOEDT U VOOR DE SUIKERSINT. HIJ HOUDT NIET HEUS NIET VAN HET KIND"
en
SNOEP VERSTANDIG, EET EEN APPELSIENTJE.
Sinterklaas was het er helemaal mee eens. Bedoeling was de pamfletten vanuit de stoomboot over de kade te laten wapperen, zodra Sint in Wijk bij Duurstede, Holland, af zou meren. Kijken of het dit keer lukte. Bij eerdere pogingen waren ze door de Lek gespoeld vóór ook maar iemand ze gelezen had. Gelukkig waren ze van oplosbaar papier.

zondag 4 november 2012

Sprookjes (13)



Sprookje. Wat roept het bij je op? Een flarde, of een enkel beeld, als ik ernaar vraag in de cursus, iedereen komt wel met iets. Vaak een schijnbaar onbelangrijk detail, maar in de tijd wezenlijk gebleken. Dat je op tijd steentjes in je zak moet stoppen in plaats van kruimels bijvoorbeeld, omdat vogels ze wegpikken zodat Klein Duimpje de weg naar huis niet meer kon vinden. Dat het lelijke eendje zo zielig was; het geluksgevoel, toen het een zwaan bleek! Dat het ging sneeuwen als Vrouw Holle de dekens schudde. Dat er koekjes en een flesje wijn voor grootmoeder in Roodkapjes mandje zaten. Dat de kleine zeemeermin haar prachtige stem offerde om benen te krijgen opdat de prins haar zou beminnen. Dat de kunstnachtegaal het toch niet haalde bij de echte nachtegaal. Dat de prinses (Rapunsel) de prins aan haar gouden vlecht omhoog liet klimmen. Dat het stoeltje van de kleinste beer 'krak' zei toen Goudhaartje er op ging zitten. Dat...

Het zit in het woord. 'Sprookje'. Woorden hebben kracht, een energetische lading.
Die lading kan ook kantelen naar negatief, weten we, afhankelijk van situatie en context. Als ik bijvoorbeeld uitleg wil over een nieuw apparaat of werktuig moeten ze me in de bijsluiter geen 'sprookjes' vertellen. De connotatie is dan geworden dat sprookjes alleen nog maar lievige kinderverhalen zouden zijn.
Een proces van vertrutting, dat toch niet de kracht heeft gehad om het oorspronkelijke verhaal (afkomstig van sproke, het gesprokene: dat wat de moeite van het doorgeven waard is) teniet te doen. Vergelijk het maar met een woord als 'mythe', waar hetzelfde mee gebeurd is: mythe als oeroude, kosmische kennis (lees Joseph Campbell), en mythe als vals, misleidend verhaal.
Het is de kracht van een niet zichtbare wereld, waar sprookjes en mythen, in hun oorspronkelijke betekenis, ons in de kinderjaren mee in aanraking brachten. Hun beeldenrijkdom is grotendeels verdwenen in het onderbewustzijn. Maar, als we in het dagelijks leven onverwacht dieper dan normaal ergens door geraakt worden, kan uit die verborgen schatkamer opeens iets wonderlijks aan de oppervlakte van het dagbewustzijn treden. Min of meer zoals de verrassing, wanneer je een jaren geleden kwijtgeraakt sieraad met spitten of harken in de tuin vindt. Of, stel, je loopt op een mooie herfstdag door het bos en geniet van de kleuren van de bladeren, die over het pad een heel tapijt vormen. Vanuit de stemming waarin het wandelen je gebracht heeft, associeer je dat onwillekeurig met een loper van bladgoud, die daar speciaal voor jou ligt. (Als andere wandelaars het niet zien is dat nog waar ook). Je krijgt er een goed gevoel van: Vrouw Holle heeft die gouden loper voor jou uitgelegd! Je hebt het goed gedaan de laatste tijd, goed voor haar gewerkt, en mag tevreden naar huis.
Dat 'Vrouw Holle' een vertelrest is die staat voor de oorspronkelijke aardmoeder of aardgodin, is je er vroeger vast niet bij verteld, maar het is misschien nog voelbaar geweest in dat sprookje.

Of dit laatste allemaal wetenschappelijk vast staat weet ik niet. De relatie tussen Vrouw Holle en de aardgodin is speculatief. Maar kan een goed verhaal onwaar zijn? Sprookjes en sprookjesachtige verhalen gaan over een parallelle werkelijkheid. Ze vragen om een intuïtieve benadering, meer dan om een historisch-wetenschappelijke, waarbij je het onderwerp van een afstand bekijkt, om een antwoord te vinden op vragen als hoe oud sprookjes eigenlijk zijn, of uit welke cultuur ze oorspronkelijk stammen; of ze veeleer, onafhankelijk van culturele uitwisseling, op meerdere plaatsen en momenten ontstaan zijn.

Meer ambachtelijk en kunstzinnig, dan wetenschappelijk-objectiverend is bij voorkeur mijn benadering van vertellen.
Het is achteraf dan ook wel begrijpelijk dat ik onlangs tijdens een symposium op het #Meertens instituut in Amsterdam ietwat vervreemd zou raken bij het luisteren naar lezingen over sprookjes. 2012 is door Unesco uitgeroepen tot Grimm-jaar, omdat de gebroeders Grimm 200 jaar geleden begonnen met het aanleggen van hun beroemde verzameling, die na de bijbel het meest gedrukte en verspreide boek op aarde is geworden. Overal wordt dat gevierd. Een voorbeeld is de stad Zwolle, die het hele jaar in het teken van de beroemde sprookjes staat.
Logisch dat het Meertens instituut, bekend van de romanserie van Voskuil maar toch vooral hoedster van het onderzoek naar de Nederlandse volkscultuur, en dus zeker ook van de volksverhalen, daar op z'n minst een symposium aan wilde wijden.
Maar wat een tempo. Zeven inleidingen bevatte de dag. Van een levendige gedachtenwisseling kon nauwelijks sprake zijn. Een paar plichtmatige vragen tussen de lezingen in was het meest haalbare. Onderwerpen als 'Genrekwesties in tekst en receptie van de Duizend en een Nacht', 'De bronnen van de gebroeders Grimm, over de herkomst van toversprookjes' en 'Hoe universeel zijn de verhaalstructuren van sprookjes', garandeerden weliswaar inhoudelijk een hoog informerend gehalte, maar of en hoe die informatie verder kon gedijen bij de toehoorders onttrok zich aan mijn waarneming. De meeste inleidingen werden zo snel voorgelezen dat men beter de volledige tekst had kunnen uitdelen.
Onvoldoende had ik mij gerealiseerd dat, gezien het programma en de functie van een historisch onderzoeksinstituut, de inhoud louter wetenschappelijk zou zijn, wat ook de afstandelijke vorm bepaald heeft. De laatste lezing was daarvan wel het grappigste voorbeeld. Inleidster Vanessa Joossen vertelde met een kwinkslag dat zij niet eens van sprookjes hóudt; ze is ooit geboeid geraakt door debatten over sprookjeskritiek, en kwam daardoor tot haar boek 'Critical and Creative Perspectives on Fairy Tales'. Daarin wordt met name Bruno Bettelheim, die in de jaren '60 en '70 betoogd heeft dat sprookjes voor kinderen een belangrijke therapeutische waarde zouden hebben, sterk gerelativeerd.
Ik geloof ook wel dat Bettelheim die vizie te ver doordreef. Men moet, denk ik, de betekenis en functie van verhalen niet tot op het bot willen analyseren. Ten laatste ontgaat het je dan toch. Het geheim van goede verhalen valt niet te kraken; en misschien moeten we dat niet eens proberen, net zo min als we ooit zullen ontdekken hoe een kat kan spinnen (of zijn spinnende katten al eens door een scanner gehaald?). Verhalen worden doorgaans niet verteld met een bepaald doel. De bédoeling is diffuser. De strekking ervan 'komt aan', mits er goed wordt verteld en geluisterd.
En wat dát inhoudt kwam die dag niet aan de orde. Nogmaals, het stond ook niet op de agenda maar toch: was er nou maar eens één iemand geweest, een verteller, die één keer, kort, een sprookje goed verteld had die dag. Of uit eigen ervaring verteld had wat er met kinderen gebeurt die naar sprookjes luisteren; de betovering metterdaad had kunnen overbrengen. Het zou allemaal wat minder boven de aarde gezweefd hebben. Nu deed het geheel mij af en toe denken aan schoenverkopers die zelf nooit in de schoenen die ze aanprijzen gelopen hebben, of vlinders leren kennen door ze op te prikken.

woensdag 24 oktober 2012

De kracht van verhalen (12)


Een verhaal is als een vuur.
Soms vlamt het op.
Soms lijkt het uitgegaan;
maar het verhaal sterft nooit, het smeult.

donderdag 18 oktober 2012

Vertellers in soorten (11)




Een veel voorkomend misverstand over vertellen is, dat vertellen exuberant moet zijn, 'groots en meeslepend'. In die opvatting is het, dat vertellers misbaar maken bij bijna elk type verhaal. Ze rijzen en dalen met hun stem zowel als met hun lichaam. Ze sluipen naderbij, en springen plotseling vlak voor je neus op. Met wijdse gebaren onderstrepen ze hun woorden. Die krijgen allemaal zo veel mogelijk nadruk. Vertellers worden hees van hun werk. Als ze klaar zijn moeten ze thuis worden opgelapt.
Er is een ander soort vertellers, net zo goed. Ze hebben zachte stemmen. Ze zijn niet voortdurend aan het woord. Wachten ze hun kans af? Dat is te zeggen, ze herkennen misschien wel kansen waar de exuberante verteller nog te weinig podium zou veronderstellen. Het kan dat je zo'n stille verteller een keer in de trein ontmoet, op een wat langer traject. Hij vraagt je iets onschuldigs over jouw reis en daar komt een korte gedachtenwisseling uit voort... en opeens is er ook een verhaal. Tot je verrassing achteraf is het verhaal net uit, als je op je bstemming bent gearriveerd. Of er is opeens een zachte, onopvallende verteller bij de toespraken voor een jubilaris; of bij een ter aarde bestelling, hij was niet genoteerd maar opeens spreekt hij, en vertelt een anekdote uit zijn persoonlijke herinnering aan de jubilaris, of aan de overledene en het is opeens ook, alsof het wat warmer, wat behaaglijker wordt voor de aanwezigen, de jubilaris glimlacht verrast, zeker, de toespraak van de manager was uitstekend en benadrukte zijn verdiensten voor het bedrijf correct; de overledene lijkt opeens nog even aanwezig te zijn, alsof hij gerustgesteld toeluistert.
Het kan, en soms gebeurt het. Er zijn nu eenmaal soorten vertellers. Wees de verteller die het beste bij je past.

maandag 8 oktober 2012

Een stil orkest (10)

In elk verhaal speelt een stil orkest van stemmen. Daarom vraagt een goed verhaal om luisteraars, die ook als ze lezen, meeluisteren. De schrijver laat, als alwetende verteller, de lezer 'horen' wat er in zijn personages omgaat. Met andere woorden, het personage wordt voorgesteld als iemand die in zichzelf praat...Het is wat een vertellend boek spannend maakt, dat we in het normale leven maar zelden horen wat er in een ander nou echt omgaat. De alwetende verteller weet dat, veel beter dan wat mensen er in de gewone werkelijkheid zelf over zeggen, want dat is meestal toch wat men graag wil laten horen. De magie van vertellen, zowel mondeling als in schrift, is dan ook dat het verhaal ons binnenvoert in die verborgen, geheime wereld van anderen. Zeker als je bedenkt dat vertellers niet alleen mensen aan het woord laten, maar ook bijvoorbeeld sprekende dieren opvoeren of voor mijn part bomen, God of de wolken: alles spreekt, openhartiger dan in werkelijkheid, zodra je het aan vertellers toevertrouwt. Zij zijn onze reisleiders naar onbekende eilanden.
Die onbekende wereld, waar we zonder het vermogen tot vertellen nooit zouden komen, is voor ons welzijn net zo belangrijk als eten en drinken. We leven niet alleen in een wereld van aarde, lucht en wolken, maar ook in een vertelde wereld (zie bijvoorbeeld in mijn blog <haikuverhalen> ). Het is een parallel universum, dat onze gewone werkelijkheid weerspiegelt. Zonder die extra dimensie, zouden we bewoners van 'Platland' zijn, levend in een werkelijkheid zonder diepte.
Die diepte scheppen we zelf, want zodra we taal verwerven, beginnen we met vertellen. Kinderen vertellen verhalen aan hun knuffels; soms praten ze hardop. Ze vertellen ook in stilte verhalen aan zichzelf. De meeste volwassen mensen praten ook nog in zichzelf, zeker op spannende momenten, bijvoorbeeld als je een schokkend bericht moet verwerken; of als je zomaar even het verstand op bijna nul zet; of als je iemand zwijgend aanhoort en je denkt er het jouwe van.
Dit praten ín jezelf is vaak een praten tégen jezelf...waardoor de 'monologue interieur' een díalogue intérieur wordt. Er is dan een innerlijke luisteraar.
Oefening: maak je je dat bewust, dan kun je twee stemmen horen in je binnenste: hoe ze klinken, waarin ze verschillen – aangenaam of onaangenaam - , wáár ze het over hebben en wat ze van je willen. Dan ontstaat er een derde, soms 'toeschouwer' genoemd, maar in feite een innerlijke luisteraar. Deze innerlijke luisteraar kan zich desgewenst manifesteren, als hoorbare verteller.

De verteller voor publiek oefent zich in dat van binnen luisteren. Als je in staat bent je eigen stemmen te horen, herken je beter de klank van de personages in het verhaal dat je hardop wil vertellen. Je kunt ontdekken dat het allemaal aspecten zijn van jou zelf ('Wat je zegt ben je zelf'). Je brengt ze tot leven.
Je toehoorders ervaren dat. Je ziet aan hun reacties of het aankomt wat je vertelt. Als je te gespannen bent om daarop te letten, ben je niet goed 'aangesloten': op je verhaal, op je toehoorders en bij je zelf; gouden driehoek van contact in het vertellen. Je aandacht fluctueert tussen die drie. Je bent dan ook minder gespannen, want je voelt, het gaat al niet om jou, het verhaal wil verteld worden. Gezichten raken in trance, vertrokken naar Verhalenland.
Schrijvers – vertellers op papier – geven hun personages – van keukenmeid tot professor – onderling soms dezelfde toon, zelfs in woordkeus. Dan heb je je niet voldoende ingeleefd, denk ik. In de film over het boek In de ban van de Ring, Tolkien's meesterwerk, zijn de stemmen wat dat betreft wél goed gekozen. Herinner je maar eens de stemmen van de 'Enten', de wandelende bomen, of de stem van Gandalf. Niet alleen in de film, ook in het boek roept de tekst in de verbeelding het passende stemgeluid op.

Voor de verteller biedt de kunst van het stemmen 'beluisteren' een groot deel van de vertelstof. Ook een geschreven verhaal dat je voor het voetlicht wilt brengen, moet je eerst zelf 'beluisteren'. Door de bij elk beeld horende stem komt je innerlijke beeldengalerij dicht bij personen uit het echte leven. Tussen een verhaal van buiten leren, of het verinnerlijken en als belevenis weer naar buiten brengen, maakt dit 'inluisteren' het verschil.


donderdag 27 september 2012

De stem (9)





Vertellen vraagt ook 'techniek'. Bij techniek denk je al gauw aan materiële dingen. Toen ik ergens desgevraagd zei dat ik 'iets met communicatie' deed, was het antwoord: 'ha, leuk, ik zit ook in de communicatie'. Mijn gesprekspartner bleek werkzaam te zijn in een ICT- branche.
Maar communicatietechniek gaat natuurlijk ook over de psychologische en fysiologische kanten van communiceren: twee aspecten die niet te scheiden zijn. Neem stemgebruik. Wie hardnekkig slordig spreekt heeft een fysiologisch communicatieprobleem. Achter de pc zal hij daar geen last van hebben, maar aan de telefoon kan het tot gevaarlijke misverstanden leiden. Soms kan een logopedist daar in helpen. Anderen hebben zo weinig kracht in hun stem, dat zangles aan te raden is. Maar heb jij veeleer last van te snel praten, of kom je niet uit je woorden? Dat lijkt me een psychologisch communicatieprobleem. En de diverse vormen van stotteren hebben fysieke zowel als psychische kanten.

Gaan we hier verder uit van een normale spreekvaardigheid, dan zullen sprekers en vertellers toch bewuster werken met stem, lichaamstaal en woordkeus dan de meeste mensen.
Met je stem schep je ruimte.
Het woord 'ruimte' duidt hier op een welhaast magisch aspect van spreken en vertellen. Het vraagt kracht – geestkracht – om die ruimte te durven scheppen. Een paar voorbeelden:
op 'hoge toon' of met een 'warme toon' spreken, daar schep je een bepaalde sfeer mee. Sfeer is overdrachtelijk gezien ruimte. Neem een feestspreker die een grote zaal 'meeneemt' – warme toon -, alsof we met z'n allen in een gezellige rondvaartboot zitten; of denk aan een wetenschapper die het omgekeerde effect bereikt bij een hoorcommissie – hoge toon – en het gevoel geeft dat ze worden aangesloten op een wereldwijd netwerk van deskundigheid. Of een burgemeester die zijn gemeente toespreekt op een sociale, verbindende toon, het plein voelt opeens kleiner aan, alles wat dichter bij rond de spreker.
Een spreker die sfeer schept overtuigt.
Zelfs – of juist – als je een 'praatje' houdt in de huiselijke kring voel je de 'afstand' (ruimte) die je opeens moet overbruggen: daarnet zat je nog gewoon tussen de anderen, maar nu ga je er twee meter vóór staan. Of je gaat staan aan tafel en tikt tegen je glas. Het voelt alsof je opeens iemand anders bent. Je neemt een andere rol aan: een verplaatsing in een psychische ruimte.
Sommige mensen gaat dit van nature goed af, maar oefening baart kunst. Spreken en vertellen zijn zeker in ons land onderschatte vaardigheden. Ze zouden, net als diverse sporten, meer gewaardeerd mogen worden. Wel moet iedereen die in een gegeven situatie aanvoelt dat het een goed moment is om wat te zeggen, dat natuurlijk kunnen doen, maar na wat training is de drempel toch meestal lager, en de spanning minder.

Voor vertellers is de stem wat het instrument is voor de musicus. Ze zullen meerdere personages in hun verhaal dan ook verschillend laten klinken. Zo zal een dominant type – een reus bijvoorbeeld – hoorbaar veel meer ruimte innemen dan een kabouter die wat terugzegt...
Stemtraining gaat dus niet alleen over fysieke verstaanbaarheid, ook gevoelsmatige verstaanbaarheid is van groot belang.
Sprekers blijven doorgaans in éen en dezelfde rol – hún rol als spreker, geleerde, feestredenaar of wat dan ook. Is hun onderwerp zakelijk, dan moeten ze vooral waken voor monotonie, die optreedt wanneer ze wel bij hun tekst maar niet bij hun gehoor zijn. Wie wil presenteren moet ook present zijn, en dat doe je allereerst met je stem. 
We kunnen om te beginnen al leren om de stem te 'plaatsen' ('Ben ik achter in de zaal te verstaan?'). Tevens heb je je geluid daarmee even uitgeprobeerd. Te weinig energie in de stem maakt dat de toehoorders zich meer moeten inspannen, wat de bereidheid om te luisteren, laat staan zich ergens van te laten overtuigen niet ten goede komt.
De energie die je daarvoor nodig hebt, groeit met het zelfvertrouwen.
Tips: Een zangcoach die ook van spreken en vertellen weet is: 
Specifieker voor spreken en vertellen: Roeland Schweizer, Roeland@schworks.nl, speechen.nl. Met beide heb ik jarenlange goede ervaringen.
Voor een enkel telefonisch advies kun je mij eens bellen (0343-518648): geen kosten.

vrijdag 21 september 2012

Wegdromen (8)


Tijdens een drukke bijeenkomst even wegdromen, dat kan haast niet meer. Camera's straffen het genadeloos af. Ze 'zoomen in' op de politicus die onder de Troonrede éven de ogen sluit. Mag dat niet? Ik heb het altijd gehad. De economieles op de middelbare school; of bij hartverscheurend saaie colleges van hoogleraren, die hun eigen tekst voor de zoveelste keer voorlazen; of, jaren later, de pauzes in mijn werk als communicatietrainer, als in lunchtijd trainees nog met je door willen praten. Gewoon dwars door ze heen kijken, wegdromen met de ogen open en op tijd knikken...
… en dan toch 'wakker' worden met een verhaal?

Zomaar even weggedroomd tijdens een lunch met een team van een groot bedrijf. We zitten tien- of twaalf hoog in het bedrijfsrestaurant van hun betonnen kantoortoren, aan een tafeltje apart bij het raam. We worden bediend. Ons laatste onderwerp, hoe oudere werknemers voor te bereiden op hun vertrek, is zo'n beetje afgerond. Ik heb mijn mening gegeven. Sterke en zwakke punten van ouderen voor het team nog eens in kaart gebracht.
Heb ik mijn opdrachtgever naar de mond gepraat? Iemand vraagt wat ik, behalve advies- en trainingswerk, nog verder zoal doe. Het is warm hier binnen, terwijl het buiten vriest.
'Op dit moment? Even wegdromen' zeg ik. Hij lacht vergoelijkend. 'Kijk maar': ik wijs naar het balkon waar we op uitkijken...
Nu zien ze het ook. Er zit een merel in een van de grote bloembakken, waar struiken staan met rode bessen. 'Ik maakte contact met hem door de dubbele beglazing heen', beweer ik. 'Maar, hoe komt die vogel daar zo hoog?' vraagt de man. Terwijl we warme kroketten krijgen opgediend ga ik verder. 'Die merel vertelt me dat hij in het stadspark woont, hier beneden ons'. Het lukt, ze gaan mee met het verhaal. 'Wat vertelt hij dan?' vraagt de eerste vrolijk.
Ik ga los: 'Je moet weten dat niet alleen olifanten de eenzame oude stier kennen, die een heel end verderop achter de kudde aansjokt. Je hebt de eenzame wolf. En, jazeker, ook de merel als Alleinganger. De functie van die eenzame dieren is niet zo duidelijk, men neemt maar aan dat ze voor de kudde of de troep geen betekenis meer hebben. Die merel hier vertelt mij net over de zware tijd wanneer straks alles is bevroren, de lucht staalblauw, de takken van zilver. Crisis voor hun soort. Mensen in het park lijken op voortsloffende, ingepakte boomstronken. Ze strooien geen voer meer, te bezig met zichzelf. Bedelaars zijn verdwenen, die scharrelen niet meer in de vuilcontainers want die zijn ook leeg. Ze zitten liever bij het Leger des Heils, of in het winkelcentrum bij het uitdeelpunt. Merels zijn daar niet welkom. Een stationsduif – gajes, voor de kleine parkbewoners – wil het nog wel eens lukken. Maar ook de andere vaste klanten van het park komen niet tot bij de soep. Vleermuizen sowieso niet, die hangen nu te slapen, in de spleten van de oude stadsmuur. Ratten, muizen of egels zijn niet gewenst in die passages vol dure kleren en uitgestald voedsel. Ze zouden de klanten wegjagen.
Een merel dus ook niet. Vogels kleumen in holletjes of onder struiken. Bevriezen doen ze niet, maar er is geen voer meer, en wat er nog ligt is bevroren: oud brood dat een kind in de zomer is verloren; goed graan zelfs, ooit gestrooid door een mild mens ligt nu, onbereikbaar, onder een bevroren spiegel.
Ze hebben ook dorst. Water is moeilijk te krijgen. De oppermens met de pet komt af en toe een platte ronde bak vullen. Je moet het als vogel weten anders ben je te laat. Blijft hij thuis dan hebben ze die dag geen drinken en happen het wit van de takken'.
Mijn gesprekspartners zijn veranderd. De zakelijke uitdrukking met de gerichte blik heeft plaats gemaakt voor iets..zachters lijkt het. 'Die merel, ik weet niet of je dat ziet, is niet meer zo jong. Al twee keer een vrouwtje-kwijt geraakt aan vorige winters. Hij is gewend zich buiten de troep op te houden. Vooral de mussen zijn hem te druk.
Hoe hij toch hier op dit balkon komt?
Op een van zijn zwerftochtjes kwam hij een keer tot bij de parkrand, waar voor vogels de verharde wereld begint. Altijd een ondernemende vogel geweest, keek hij omhoog naar de grote mensenrots, die daar heel zwart afstak tegen de felblauwe vrieslucht...
Hij besluit plotseling er naartoe te vliegen. Zomaar. Gevaarlijk! Zijn vleugels verstijven maar hij klimt dapper verder door de ijzige lucht. Dan landt hij pardoes en buiten adem op de ijzeren rand van een hangende tuin, hoog aan die mensenrots!
Zo ontdekt Jan de merel deze geheime voedselbron. Bessen. Hierboven, ver van het park, waar merels niet komen, staan dus nog wel struiken. Hoog in de lucht? De mensen hebben ze hier geplant, dat kan niet anders. Struiken kunnen niet vliegen, dat weet hij.
Het zijn struiken met dezelfde rode bessen die in de zomer ook in het stadspark waren.
Van achter het grote raam, zo'n plek waar je doorheen kunt kijken maar niet doorheen kunt vliegen, zien mensen de merel Jan. Iemand zegt: 'Ach kijk, een lijster. Kunnen die zo hoog?'
Ze hebben allemaal schik in Jan. Ondertussen eten ze door aan hun warme broodjes met kroketten. Bessen lusten ze niet. Ze zijn giftig, zeggen ze. Dus vinden ze Jan grappig, omdat die ze wel lust en er zelfs goed tegen schijnt te kunnen.
Jan eet zich rond, zijn veren staan overeind. Hij gaat een tijdje bol zitten. Door het raam komt warmte. Dan voelt hij zich sterk genoeg voor de terugtocht. Een hangende tuin, of balkon, hoe groot ook, daar wil je niet blijven, tussen al die stenen. Het groen roept hem terug. En dat gaat veel gemakkelijker dan omhoog vliegen door de kou! Hij hoeft zich maar te laten glijden en een beetje bij te sturen.
De andere dieren in het park vertelt hij niets. Zij houden toch al afstand, dus waarom hun iets opdringen?
Elke ochtend als de zon wat hoger komt, verwijdert zich Jan de merel. Hij doet alsof hij verderop wat te scharrelen zoekt, tot hij ongezien kan wegvliegen.

Een jonge merel krijgt het een keer door. Voor hem is de parkrand voorlopig nog het einde van de wereld. Daarachter begint de grote verharding, waar geen pier meer door de stenen komt. Toch verdween daar die ouwe Jan…
Op een ochtend besluit Fluiteklaas hem te volgen, op veilige afstand. De kou verstijft zijn vleugels, maar net op tijd kan hij zich vastgrijpen. Een reusachtige muur was opgedoemd. Jan moet iets hoger geland zijn. Maar als de jonge merel voorzichtig een extra, wapperend sprongetje waagt, ontdekt hij het wonder ook! Vanachter een ijzeren stang ziet hij hoe Jan zich tegoed doet aan rode bessen. Zijn oranje bekje valt open...
De grote mensenhoofden achter het bewasemde raam schijnt het niets te kunnen schelen. En als ouwe Jan weer naar beneden duikt, doet de jeugdige spion zich ook tegoed. De wonderbessen smaken nog lekkerder dan die in het park van afgelopen zomer. Het is als dromen en toch je buik vol krijgen.
Daarna glijdt hij ook terug.
Natuurlijk besluit hij het geheim te bewaren. Maar hij heeft een vriendin, en die heeft broertjes en zusjes, en die zelf weer vrienden met wie ze een geheim moeten kunnen delen. En ze hebben allemaal honger. Dat een gedeeld geheim geen geheim meer is had Jan ze kunnen vertellen, maar daar praatte je niet mee.
'Jullie begrijpen dat de daktuin de volgende dag vol merels zit. Dat de bessen ook hier al gauw schaars werden is tot daar aan toe, maar de mensen zeggen 'Kijk, die merels maken ons balkon wel heel smerig'. Iemand weet inmiddels dat het merels zijn. Zo komt het dat op een dag de struiken zijn behandeld. Vergif kun je niet zien, niet ruiken en zelfs niet proeven. Je merkt het als een buikpijn met veel pijn, waar je dood aan gaat. Maar eerst eet je blij verder. De tweede middag van het grote feest kunnen de meeste vogels nog nauwelijks het park bereiken. Daar kruipen ze onder hun struik om te sterven.
'Vreemd', zegt de oppermens die de volgende dag met het water komt; hij harkt maar wat, merels en bladeren los van onder de struiken op een hoop. 'Het is de kou', hoor je hem mompelen. Toen hij nog klein was had hij vogels wel eens begraven, met een kruisje van stokjes erop. Nu harkt hij ze bij elkaar. Thuis wacht de warme chocolademelk.

*

Maar wie daar niet bij was: de merel Jan! Die hipt nog altijd door het stadspark. Kijk maar, daar zit-ie weer op het balkon.
Toen de andere vogels zijn geheim ontdekten was Jan voortaan beneden gebleven. Daar was nu genoeg te scharrelen voor één merel.
En toen het toch weer voorjaar werd, zong hij zijn hoogste lied. Boven de winterkoninkjes, de boomklevertjes, de mezen en de vinken uit was Merel Jan te horen. Zoete fluittonen stroomden uit zijn goudgele bek. 'Hoor toch eens', zei een opa tegen zijn kleinkind dat naast hem op het bankje zat, 'wat zingt die vogel mooi. Dat doet me denken aan mijn jeugd.'
'Wat is dat opa?' vroeg het kleine meisje. ‘Ach kind, je bent onderweg, en dan hoor je opeens ergens vandaan iemand zingen, door een open raam of zo. Dan blijf je staan luisteren…’. Opa had vroeger gezworven.
Het meisje droomde die nacht, van een merel die geen merel was, en voor haar alleen zong.

We hebben ondertussen een tweede kroket op. We moeten weer verder. 'Dankjewel, zegt iemand in de lift naar het trainingslokaal, waar de apparatuur staat opgesteld voor het serieuzere werk. 'Ik ga dat vanavond aan mijn kind vertellen. Ze is dol op verhalen'.


maandag 17 september 2012

Spreken of vertellen? (7)


Spreken of vertellen, maakt het wat uit?
Laten we ons even verplaatsen in een type 'spreekbeurt': een jubilaris toespreken. Stel, je begint met een kort historisch overzicht. Wanneer kwam meneer Dinges in dienst, hoe waren toen de omstandigheden...Het wordt al gauw iets te saai, meer over het bedrijf dan over de jubilaris, er is geen oogcontact, de spreker kijkt vaak op z'n blaadje.
Maar nu gaat hij, als op ingeving, vertellen! Een anekdote, waarin de jubilaris een leuke hoofdrol speelde. Men ziet het voor zich. Een verademing! Wat is er gebeurd?

Als we moeten spreken, nemen we afstand. De spreker beschrijft, redeneert, geeft feiten, kijkt op z'n blaadje (of naar de moderne variant, sheets). Geschreven tekst, ook in zijn technische uitvoering, betekent afstand, er moet kennelijk iets overbrugd worden. Waarom doen we dat? We willen objectief zijn, overzicht houden, ons betoog strak houden, de draad niet kwijt raken, niet alles hoeven te onthouden. Controle-behoefte speelt een grote rol.
Wat doet een verteller? Hij doorbreekt juist die afstand, staat in direct contact met het verhaal, dat hij in zich heeft opgenomen. Dan vertelt het verhaal zichzelf, zintuigelijk vooral: de verteller wandelt door een innerlijke beeldengalerij. Het maakt van 'toehoorders' luisteraars.
Het lijkt dus bij spreken of vertellen om twee onderscheiden manieren van communiceren te gaan, die terug wijzen naar twee wegen van kennisoverdracht: de een gaat binnendoor, de ander buitenom: de een is een weg van beleven en invoelen, de ander van observeren en beschouwen.
We spreken in dit verband van kunst en wetenschap. Sprekers nemen, vaak onbewust, nog altijd een wetenschappelijk, objectiverend standpunt in, met name bij een zakelijk onderwerp. Ze plaatsen zichzelf op de achtergrond: 'Niet hoe ik het beleef, maar hoe ik het zie', lijken ze te denken en: 'Het gaat nu niet om mij, maar om de zaak', kreeg ik vaak als journalist te horen... Niet verkeerd: ook geïnterviewden nemen vaak dat objectiverende standpunt in. Ze willen betrouwbaar, dat is, wetenschappelijk verantwoord, overkomen. Vaak zijn het politici, voortdurend bezig met macht en verantwoordelijkheid. Onlangs nog kreeg een politicus veel kritiek omdat hij, kort voor de verkiezingen, met zijn gehandicapte kind op de proppen kwam: hij werd verdacht van in het gevlei te willen komen, het werd oneerlijk gevonden, niet zakelijk genoeg.
Terwijl sprekers dus graag die weg 'buitenom' gaan van objectivering, kiezen vertellers de weg van het inleven. Het gaat daarbij juist wél om subjectiviteit; zíj zijn als persoon het voertuig voor het verhaal, zoals dat doorklinkt in hun expressie. Het is een weg van uitbeelding en intuïtie, een 'route binnendoor'.
De wetenschapper observeert en beschrijft de werkelijkheid, de verteller verbeeldt haar. Elk goed betoog mondt uit in een samenvatting van gegevens en conclusies; elk goed verhaal blijft bij verbeelding, die de werkelijkheid niet beschrijft, maar spiegelt.
Daarmee is ook het waarom van vertellen, en de betekenis van verhalen geschetst. Verhalen leggen niet uit, dat zou dodelijk zijn voor de aantrekkingskracht en uitwerking ervan. Het verhaal verbeeldt aspecten van werkelijkheid, die ons door uitleg en objectivering zouden ontgaan. Zelfs anekdotes – toch een genre verhalen – leggen niet uit, ze illustreren.
Geen bezwaar tegen uitleg hoor! Bij een Ikea-kast zit liefst een goede bijsluiter. Uitleg is voor overzicht, en als gids voor uitvoerend handelen onontbeerlijk; maar uitleg reduceert per definitie het onverklaarbare, dat alleen in verhalen kan worden overgebracht. De 'kracht van verhalen' is hun indirecte zeggingskracht. Hun analogie is een vaak cryptische, parallelle werkelijkheid. Het kan niet anders.
Er is dus een belangrijk onderscheid tussen uitleggen en vertellen, maar beide wegen zijn noodzakelijk, en ze zullen ook heel vaak verweven raken. Verschil in publiek, in bedoeling en situatie, bepaalt hoe vertellend een spreker kan worden.
Daarin speelt mee, of hij vooral moet informeren, of ook wil overtuigen. Een ambtenaar die aan omwonenden moet uitleggen wat hun bij een komende wegaanleg te wachten staat, kiest voor een zekere afstand, omdat hij objectief wil informeren. Toch kan ook hij wel eens overspringen op vertellen, bijvoorbeeld een geruststellende anekdote over een vorig project. Maar spreekt daarna de wethouder, dan zal die toch meer betrokkenheid laten doorklinken, omdat hij wil overtuigen.
Ook vakbondsfunctionarissen en politici kiezen vaak om die reden een persoonlijke, vertellende in plaats van uitleggende toon; ze proberen om, desnoods heel kort, een verhaal tussen hun betoog te laten meeliften. Ze weten dat een verhaal dieper overtuigt dan uitleg, en langer doorwerkt.
Dat verklaart ook, waarom in deze tijd van crisis bedrijven en organisaties zo naarstig op zoek zijn naar 'het goede verhaal'.

Het verschil tussen spreken en vertellen wordt dus wel ervaren, maar is niet scherp te trekken. Dat hoeft ook niet. In de praktijk zijn er voortdurend vloeiende overgangen. Het voorbeeld van de jubilaris is een tussenvorm: hij krijgt een 'toespraak', geen 'lezing'.
Toch zou ook menige 'lezing' aardig opknappen als de spreker af en toe gewoon vertelt.

Aanvullingen of reacties van harte welkom!

Oefening: je moet binnenkort een lezing houden. Hoe zou je die zonder papier vertellen aan een vriend met wie je lang genoeg in de trein zit? Doe je betoog eens als verhaal.
Reis je alleen? Maak er dan een gedachte-experiment van.

woensdag 12 september 2012

De vertelplek (6)


Bepaalde plekken in de omgeving lenen zich voor vertellen. Kijk naar kinderen als ze spelen: ze kiezen op gevoel plekken die geborgenheid bieden; of ze bouwen een hut. Wij speelden bij regenweer wel eens onder de tafel. Het was daar een vreemde, spannende kleine wereld, tussen die benen van volwassenen, waar wij vadertje en moedertje speelden... De vroegste vertelplek waar volwassenen het van ons overnamen was 's avonds bij de haard. Meestal vertelde mijn moeder 'uit het blote hoofd', over haar eigen jeugd, en heel af en toe las mijn vader voor uit een sprookjesboek. Het waren geluksmomenten, die intense beleving van geborgenheid in de imaginaire wereld van het verhaal! Toen we wat ouder waren vertelden mijn broertje en ik elkaar verhalen in bed, zachtjes, af en toe werd er van beneden geroepen of het nou afgelopen was. Nog weer ouder hadden we met buurjongens een clubhuis in ons tuinschuurtje, of ook wel in een groot leeg hondenhok waar we met zessen in konden. Daar verzonnen we wie we waren, als indianen, wie onze vijanden waren en hoe we oorlog voerden. We vulden elkaar aan in de OVT: 'dan was jij...'.
En eenmaal volwassen? Elke plek waar je nu eenmaal bij elkaar zit, leent zich dan voor een goed verhaal. In de zeilboot op een windstille dag, in de trein van Utrecht naar Groningen... Of, wie heeft er nu géén herinnering aan een spontane vertelavond, tijdens een regenachtige vakantie, in de tent of in het plaatselijke café?

En als je vertelt tijdens een wandeling? Wandel-coaches zullen zich ervan bewust zijn dat 'de plek' dan met je meegaat: de vertelplek 'van binnen', waar als het goed is de aandacht zetelt voor wát je vertelt, en hoe je luistert.

Maar als we van vertellen meer werk willen maken, doet de keuze van een goede plek er toe. Genoemd is al het kleine theater, of, voor een vertelkring, de huiskamer. Soms richt iemand een kamer van zijn huis speciaal in voor vertelsessies. En er zijn plekken op het platteland, zoals rustieke woonboerderijen, die zich speciaal lenen voor streekverhalen. Daar heeft men dan ook wel de ervaring van wat een verteller nodig heeft, bijvoorbeeld aan overzicht, lichtinval of stilte. Word je gevraagd om ergens op te treden, dan is het soms verstandig om aan de telefoon al een enkele regie-aanwijzing te geven. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat men je, zeg 's zomers in een park, te dicht bij een band zet, waar jouw verteloptreden in de muziek verloren gaat.
In theaters en vertelhuizen trekt men meestal vertellers aan met ervaring. Een aanrader is vertelhuis 'DeVliegende Kraai' in Utrecht, waar ervaren vertellers op uitnodiging van de Nationale Vertelschool voor de pauze optreden; na de pauze kunnen beginners ervaring met optreden opdoen, voor een prettig, mild publiek van medevertellers met aanhang.
Deelnemers aan mijn cursus hebben niet altijd de bedoeling om te kunnen optreden, anders dan in de beschutting van de begeleide vertelgroep. Vertellen leren of verbeteren binnen een groep heeft al zoveel heilzaam effect, dat het de moeite waard is ook als het niet tot verdergaande creatieve prestaties leidt.
Wie dat wel nastreeft, zal daarmee ervaring willen opdoen. Ervaring is, ook voor vertellers, de beste leerschool. Ga na wat voor jou laagdrempelige beginsituaties zijn en neem die kansen waar, zoals vertellen voor kleinkinderen of vertellen over je werk op een familiefeestje, of bij een verjaardag (goed idee om die eens met verhalen te vieren!).Vertellen in een zorgcentrum, de dorpsbibliotheek, of op het jaarlijkse straatfeest kunnen al spannende situaties zijn!
Algemene tip: bereid je lang en goed voor, zodat je verhaal of verhalen er in zitten, en je wat ruimte voelt om af en toe in je eigen woorden te vertellen. Dat voorkomt dat je opeens dichtslaat, omdat je een stukje tekst of een overgang niet meer weet, en daar een probleem van maakt. Bedenk liever dat je toehoorders niet weten wat je vergeet, als jij er rustig mee om gaat.

Maar behalve met je tekst bezig zijn kun je ook iets extra's doen: werken aan persoonlijke bescherming, tegen spanning en stress, maar ook tegen het opzuigen van allerlei energieën uit je directe omgeving, die je uit balans kunnen brengen.Voor persoonlijke bescherming raad ik aan, de gratis mini-cursus 'energetische bescherming met bloemen' van Dorine Haveman te volgen, die zij aanbiedt op haar blog 'Opbloeien'. Het kan er toe bijdragen, dat je de beste plek om te vertellen altijd bij je hebt.


maandag 10 september 2012

De vertelstoel (5)


Een van de kleine conventies in eigentijdse vertelbijeenkomsten is, dat de verteller die aan de beurt is in 'de vertelstoel' gaat zitten. Dat is een goed ritueel. Het geeft het verhaal – en het vertellen – de status die het verdient.
Maak daar overigens geen moetje van. Er zijn zat tradities die het anders doen: de aaneengesloten kring waarbij de kleinste kinderen zelfs op de schoot van de vertelster kruipen; of de verteller bij het kampvuur, die gaat staan om zijn verhaal uit te beelden, te lopen als een leeuw bijvoorbeeld.
Maar binnenshuis en in kleine theaters is de vertelstoel een goed anker. In de huiskamer helpt het voorkomen dat het in plaats van verhalen vertellen toch weer onderling gebabbel wordt; wat heel gezellig is maar dit keer niet de bedoeling.
De eerste keer kan 'de stoel' echter juist een drempel betekenen. Je zit daar opeens alleen. De anderen kijken verwachtingsvol naar je op. Het voelt dan alsof al die aandacht jouw accu-van-binnen heftig oplaadt. Het wordt je haast teveel, en je moet óntladen. Dat doe je dan door maar gauw te beginnen. Je maakt een vliegende start, terwijl je feitelijk nog niet de aandacht hebt. Hoe kun je die vliegende start voorkomen?
Het vraagt wat oefening om jezelf in toom te houden. Probeer rustig te blijven ademen. Hoe huiselijk ook, het gaat toch om een optreden en daar heb je aandacht voor nodig. Als je rustig ademt worden je toehoorders ook rustig. Het begin van elk optreden is best een teer punt.
Zelfs voor een clown: die kan met een 'clownssprong' letterlijk in de aandacht springen. Maar mensen rekenen op verrassingen bij een clown. Bij vertellen begin je vanuit stilte. Laat het even stil worden... niet te lang, dat wordt weer te plechtig. Je moet hoe dan ook 'een beginnetje' maken, dan gaat het verder vanzelf. Je moet niet duwen, niet forceren. Dat gebeurt namelijk als je meteen gaat kletsen. Je verbreekt dan met je gekwetter de stilte die je nou juist kunt gebruiken om aandacht te krijgen.
Het lijkt zo vanzelfspekend. We zijn gewend om dat kostbare moment van beginstilte excuserend op te vullen. Angst voor 'stilvallen' kenmerkt onze omgangscultuur. Ook je lichaamstaal verraadt die angst. Je zit een beetje afgewend, of slaat de benen over elkaar, in plaats van goed te gaan zitten, met de voeten naast elkaar, en zonder er mee te blijven schuifelen. Al die afleidingsbewegingen doe je zelfs onder vrienden, buren of familie. Juist als ze je goed kennen, is het eng om daar nu opeens in de positie van verteller te zitten.
Uitzondering zijn de zeer extraverten onder ons, die het geen moeite kost om als een clown in de aandacht te springen, en dan ook nog voortdurend aan het woord te blijven. Maar dat zijn heel vaak geen goede vertellers. Ze laten luisteraars gewoon te weinig ruimte. Het 'muntje' valt alsmaar niet. Pauzeer af en toe, terwijl je de aandacht vasthoudt. Kleine verwerkingspauzes geven toehoorders die ruimte, waarbinnen het vertelde kan 'aankomen'. Onthoud je ze dat, dat ontstaat er onderhuidse verveling.
Dan is er nog de angst voor onderbreking, gevoed door de interview- en discussiestijl op televisie, en verbonden met de genoemde stiltevrees. Vertellers kunnen echter profiteren van een zekere conventie, dat zij aan het woord zijn, en dat het verhaal het verdient om helemaal te worden verteld.

Traditionele vertellers zijn wel vaak vertrouwd met commentaar en repliek, en weten dat speels te pareren en de draad weer op te pakken. Zeker bij vertellen voor kinderen is het goed daar wat behendig mee om te gaan. Vraag ze bijvoorbeeld of ze weten wat iets – een woord – betekent en ga dan resoluut weer verder.
Maar in de hier al genoemde vertelkring is het van belang om af te spreken dat de verteller niet onderbroken wordt, zoals je dat ook in een klein theater niet doet.
Kortom, verzamel moed en zet van meet af aan de juiste sfeer. Als verteller begin je vanuit je eigen innerlijke ruimte; daardoor maak je voelbaar contact. Beginnen vanuit die stilte typeert je kracht als verteller. En goed in je stoel zitten verbindt je met de aarde; dan kan er niks meer mis gaan.

Oefening: Beurtelings in de vertelstoel gaan zitten; twee minuten zo blijven zitten zonder te praten (de coach, of anders de gastheer of -vrouw, neemt de  tijd op); probeer excuserend lachen en/of babbelen achterwege te laten; word kalm, laat het stil worden om je heen...
Nabespreking: wat staat er op je "black box" van binnen: hoe spannend was het? Zakte die spanning? Werd het comfortabel? Kon je contact blijven voelen of trok je je terug in je zelf?
De anderen: hoe was het om iemand zo in zijn eigen stilte te zien? Bleef er contact?
De ervaring leert dat na deze oefening de 'vliegende start' in een cursus of vertelkring overwonnen is.

donderdag 6 september 2012

De olifant wekken (4)


Waar haalt een verteller zijn stof vandaan? Het is vanzelfsprekend dat vertellers putten uit geschreven bronnen, maar toch ook voortdurend improviseren (zie 3). Enigszins anders is dat voor acteurs, die nu eenmaal vaak werken met vastliggende, geschreven teksten. Dat is zo gegroeid: monoloog of dialoog, de tekst wordt eerst van buiten geleerd, dan geleidelijk aan verinnerlijkt, zodat het tenslotte je eigen woorden worden.
Doet een verteller dat dan niet? Dat ligt er aan wat voor genre verhaal hij kiest. Hij heeft doorgaans meer speelruimte om de tekst naar eigen behoefte te veranderen. Optredend met verhalen uit de Decamerone bijvoorbeeld, veroorloofde ik mij veel improvisatievrijheid, omdat Boccaccio's verhalen toch meer voor het lezen, dan voor het mondeling vertellen gemaakt lijken te zijn. Het is vertellen-op-papier, en om dat nu weer 'mondeling leven' in te blazen, moet je het transponeren. Je moet daarbij veel weglaten, en al vertellend spanning verplaatsen naar waar een eigentijdse luisteraar de pointe legt, anders dan de Florentijnen uit de veertiende eeuw. Kort gezegd, wij lachen om andere dingen dan zij.
Dat improviserend hervertellen geldt trouwens voor veel traditionele verhalen: sprookjes van Grimm bijvoorbeeld lenen zich beter om in eigen woorden weer te geven dan sprookjes van Hans Andersen, wiens mooie literaire verhalen getrouwere weergave vereisen.

Maar de 'vrije verteller' kan ook voor volledige improvisatie kiezen: in het voorbeeld van de ode (zie 3) vertel je in de kring over een dierbare verteller uit je jeugd: het spreekt vanzelf dat je dat eerst onvoorbereid doet. Het verhaal ontstaat zoals het in je opkomt. In tweede instantie kun je dan besluiten daaraan te schaven, de opbouw te verbeteren aan de hand van een aantal principes die je in de cursus leert, accenten te leggen waar je toehoorders blijk gaven van geboeidheid, en gebabbel weg te laten dat je aanvankelijk nodig had om je gedachten te vormen.
 
Oefening: vertel een verhaal uit de cursus eens aan een huisgenoot: observeer van binnen, hoe zich een tweede keer zo'n verhaal al verder vormt. Misschien verandert de volgorde, of voeg je iets toe.
Tip: let eens op pauzes...Ben je bang om onderbroken te worden?

Het is vaak een hele ontdekking, dat wat je zelf hebt meegemaakt net zo goed het vertellen waard is, als het reproduceren van verhalen uit boeken. Wie eenmaal leert om goed te vertellen weet weer dat het de moeite waard is om te leven. Jij bent nu de bron. Het leren vertellen van verhalen uit de verteltradities, zoals sprookjes, is dan feitelijk een tweede bron.
Derde bron, maar vaak verweven met de eerste twee, is je fantasie. Een verteller creëert verhalen zomaar uit eigen koker, ze zijn nooit eerder verteld! Als je daarin wat bedreven raakt kan het heerlijk zijn om te doen: je wordt weer als een kind voor wie alles wat in hem opkomt verhaal is. Iemand vraagt je wat die boom zou vertellen als hij de kans kreeg, en jij vertelt het gewoon. Het is het ultieme inlevings- en voorstellingsvermogen, om alle dingen te laten vertellen. Zo maak je alle dingen nieuw. Je kende die boom, dat huis, die straat nog niet vóór ze vertelden!
Improviseren is dan ontdaan van de wat geringschattende bijbetekenis: het is creëren geworden, scheppen. Er is een oud verhaal dat God de eerste verteller was. In dat geval zijn vertellers scheppers naast God.

Tenslotte zijn de hier zo aangeduide 'drie bronnen waar onze verhalen vandaan komen' natuurlijk met elkaar verweven. Ga maar na: in je fantasie komen oude beelden boven uit je eigen onderbewuste, en uit alles wat je in het leven hebt opgepikt; en in het vertellen van bestaande, traditionele verhalen ontdek je al vertellend dat ze eigenlijk ook over jou gaan. Kortom, ons vertelgeheugen is als een slapende olifant die je af en toe maar eens wakker moet maken.


woensdag 29 augustus 2012

De improvisatie (3)


Improviseren klinkt altijd als minder dan...ja, dan wát eigenlijk?
Stel, je hebt je speech in de trein laten liggen: na de eerste paniek bereid je een improvisatie voor... Voorbereiden? Ook gek. Improviseren is toch juist helemáál onvoorbereid? Het genoemde praatje met de buurman bijvoorbeeld (zie 1), bereid je toch ook niet vóór? Tenzij het een lastig iemand is natuurlijk en je hem toch iets wilt vragen...
Maar we improviseren de hele dag door, althans dat denken we; en ook, dat het een belangrijk aspect van onze vrijheid is, om te kunnen zeggen wat er in ons opkomt.
Toch is het bij improvisatie als met alle begrippen: je kunt het in gradaties: van het totale, vrije improviseren tot het voorbereide, weloverwogen improviseren.
Om te beginnen zeggen de meesten van ons doorgaans niet zomaar wat er in ze opkomt. We censureren. Er ontstaat al heel vroeg een innerlijke 'sluiswachter', die toekijkt welk woordenscheepje op dit moment door mag. We leren fatsoen, over wat je wel en niet zegt, tegen wie en wanneer. En dat een verkeerd woord meer kan beschadigen dan een afzwaaiend projectiel. We kunnen vervloeken of zegenen, kwetsen of blij maken.
Goed voorbereid improviseren is wat een verteller moet kunnen. Je kent je verhaal, maar voelt je toch ook vrij; vrij genoeg om in je verhaal te zitten als een zeiler in z'n boot. Je houdt rekening met de stroming of de wind, maar houdt koers.
Ten onrechte wordt wel gedacht dat de vertellers uit traditionele culturen voor honderd procent gebonden waren aan oude, geheiligde teksten. Dat is bij bepaalde verhalen – genealogieën bijvoorbeeld – zeker zo; maar er is, ook voor de traditionele vertellers, heel veel 'entertainment' te doen. In interactie met hun publiek, moeten ze voortdurend kunnen improviseren. En de draad weer oppakken...Dat kunnen ze omdat ze vaak jarenlange training achter de rug hebben, en beschikken over een repertoire.

Dan is er 'theatersport': nu mag het publiék iets roepen, bijvoorbeeld dat het verhaal moet gaan over een persoon, een situatie en een voorwerp. De verteller op het podium maakt daar dan een verhaal van. Het is goede verteltraining. Het schudt je los. In spelgroepen scheppen dit soort oefeningen een nulpunt, vanwaaruit volstrekt origineel theater geboren kan worden, zonder tekst vooraf. Ongeremd ingaan op wat een tegenspeler er uit flapt, geeft kans op een verfrisssende, originele dialoog...
mits beide het 'rijtje' loslaten! Want ook theatersport wordt meestal al gedaan door bedreven vertellers. Zij zíjn al getraind, en hebben allerlei structuren en modellen van binnen tot hun beschikking. Omdat ze gedeeltelijk nog voor verrassingen komen te staan, blijft het spannend.

Tip voor de coach: totaal improviseren is prima als losmaak-oefening; een die trouwens nog best moeilijk is. Vraag maar eens in de vertelkring aan iedereen, om een volstrekt willekeurig woord te roepen, met de opdracht: 'denk er niet over na, gooi het er uit'. Van meet af aan ontstaat er dan toch een samenhangend rijtje; iemand roept bijvoorbeeld 'stoel', en de volgende zegt 'tafel'. Of men wil toch iets slims roepen, of iets grappigs.

Oefening met voorbereid improviseren: als je het sprookje (zie 2) teruggevonden hebt, leer je het niet van buiten, maar vertelt het voor de vuist weg in de kring. Maak er een kleine belevenis van: wat herinner je je van vroeger, wat het toen met je deed? En wat is het verschil met nu? Vergeet typerende details niet. Maak ons deelgenoot, breng het onder woorden. Het kan zomaar dat het, door je natuurlijke, wat onaffe manier van vertellen, een goed verhaal wordt, waar we graag naar luisteren.



 

vrijdag 24 augustus 2012

Vertellen en schrijven (2)

Natuurlijk schrijf ik ook verhalen, zie maar mijn andere blog met haikuverhalen.
Toch hoop ik dat het net is of je ze 'hoort', als je ze leest. Ik schrijf mijn verhalen met als achtergrond het mondeling vertellen, en ik hoop dat die toon er in zit.
Maar schrijven is niettemin een heel andere beleving. Je ziet de lezer in je verbeelding wel voor je, maar je zit alleen achter je scherm... Als mondeling verteller heb je luisteraars van vlees en bloed. Je voelt hoe het contact over en weer gaat, je reageert op elkaar, ook als dat niet woordelijk gebeurt. Je vertelt een verhaal daardoor nooit twee keer hetzelfde, ook al ga je uit van een vaste tekst. Schrijven én lezen doe je doorgaans in je eentje, het is een andere wereld. Een wereld van individuen. Met z'n allen naar een verteller luisteren, verbindt, je vormt al vertellend en luisterend een groep.
Dit is niet bedoeld als argument tegen het lezen! Lezen verinnerlijkt, juist omdat je in eenzaamheid communiceert met het boek. Wie een goed boek leest raakt verdiept, in het boek maar ook in zichzelf. Lezen creëert een binnenwereld. Kinderen zijn, als ze het thuis aanleren, verwoede lezers, ze vormen een rijker innerlijk dan kinderen die alleen maar tv kijken. In hun hele verdere leven komt dat van pas. Wie goed en graag leest, verveelt zich niet en hoeft niet altijd te worden bezig gehouden, dat kan hij zelf heel goed, ook later.
Maar in een tijd dat we weer zoeken naar meer saamhorigheid, kan het samen luisteren naar verhalen wel aan betekenis winnen. Verhalen helpen ons om weer meer te socialiseren.
Lang voor het schrift algemeen werd, was mondeling vertellen het voornaamste overdrachtmiddel, naast natuurlijk tekens en beelden. Mondeling vertellen bracht dus vanzelf de mensen bij elkaar. Sinds we schrijven zijn beide wijzen van overdracht, schrijven en vertellen, steeds met elkaar in wisselwerking gebleven. Schrijven is vertellen op papier. En het is volgens mij niet zo dat het boek, en de massamedia, het mondeling vertellen minder belangrijk hebben gemaakt. Wel kun je vaststellen dat we er slordiger mee omgaan, door jachtigheid en haast. Daarom kan het opleven van mondeling vertellen bijdragen aan onthaasting.

Een oefening om te proeven hoe we verrijkt zijn door vertellen, maar zeker ook door lezen in onze jeugd en kindertijd:
aan welk sprookje denk jij als eerste nu ik het woord 'sprookje' uitspreek?
Tip voor de coach: doe een rondje, verzamel eerst kort ieders eerste inval. Benadruk dat ze het hele verhaal echt niet hoeven te herinneren. De naam, en een enkel detail, is al voldoende om met het sprookje te werken, door de volgende vragen:
waarom zou dit sprookje als eerste bij je opkomen? Wat kan het voor je betekend hebben, of misschien nog?
Opdracht: zoek het op en vertel het de volgende keer, maar op een persoonlijke manier, dus voeg toe wat het voor jou te zeggen had en (weer) te zeggen heeft.




zaterdag 18 augustus 2012

Intro vertelblog (1)


Vertelwerk

Wat betekent vertel'werk'? Vertellen doen we dagelijks, net als lopen. Je zult zeggen, dat is toch geen werken? Een praatje over de heg, of met een collega bij de koffieautomaat, een kind dat thuis vertelt hoe het op school was...
Maar het gaat hier om de vraag, wat een praatje tot een verhaal maakt. Is dat vooral een kwestie van een spannend onderwerp? Dan heeft een kind al een heel verhaal! Of gaat het er ook om hoe je vertelt?
Daarover gaat deze blog. Het wordt een voortzetting van 'Ode aan de Olifant', het handboek over 'vertellen als levenskunst', uitgegeven door A3 Boeken.

Een verhaal heeft iets afgeronds, een samenhang. Ik moet vaak denken aan ouderwets foto's maken: je kiest een bepaalde 'uitsnede'. Misschien laat je bepaalde voorwerpen opzettelijk weg uit het beeld, en kies je details die je juist wilt belichten. Sommige mensen doen dat van nature. Ook het kleinste voorval van die dag, of een toevallige herinnering, vertellen zij zó, dat het leuk is om naar te luisteren. Het zijn de geboren vertellers. Het gaat vanzelf. Het wordt dan ook geen chronologisch verslag, maar een verhaal, soms zomaar in de deuropening... 1)

In vertelcursussen ervaar ik dat veel meer mensen in aanleg goede vertellers zijn dan die paar die in het gewone leven opvallen. Verlegenheid of ongeoefendheid zit hen vaak in de weg. Sommigen hebben nota bene voor de klas gestaan, of moeten veel mondeling communiceren in een beroep in de zorg. Desondanks gaat het vertellen van een korter of langer verhaal, in de juiste situatie en op het goede moment, ze lang niet altijd gemakkelijk af. Sommigen kunnen het op papier wel, maar ze voelen zich te kwetsbaar als ze aan het woord moeten komen in een nieuwe situatie (terwijl, bijvoorbeeld, 'voor de klas staan' wel vertrouwd is).

De vraag is trouwens of dat laatste altijd zin heeft. Niet iedereen hoeft van zichzelf zo nodig te vertellen. Er zijn behalve geboren vertellers ook geboren luisteraars.
Maar in een vertelgroepje maak ik zinvolle verschuivingen mee. Je krijgt meer zelfvertrouwen, waardoor in de geboren luisteraar toch ook de verteller tot leven komt, en – wat minstens zo belangrijk is – de geboren verteller meer gaat luisteren.

Luisteren naar wat? Wat is de vertelstof, met andere woorden, waar komen de verhalen vandaan?
Je leert in de eerste plaats hoe je van een herinnering een verhaal maakt; een verhaal waar anderen graag naar luisteren. Je krijgt animerende reacties op je sterkere punten en – na gegroeide vertrouwdheid – ook op verbeterpunten, zoals verstaanbaarheid, tempo, woordkeus, gebruik van beelden, en in het algemeen, je presentie.
Goede feedback versterkt zelfvertrouwen.
Mij heeft het geleerd dat vertellen, met meer aandacht voor jouw verhaal, heilzaam werkt. Je voelt je een stuk beter door zo te kunnen vertellen, het helpt zelfs bij depressies.
Bekijk je het effect in breder verband, dan heeft vertellen een gunstige invloed op je mondelinge communicatie in allerlei situaties. Wie goed getimed kan schakelen naar vertellen, doorbreekt saaiheid, wint aandacht en overtuigt. Kortom, vertellen werkt.

1) Een sterke oefening in de groep kan zijn: 'was er een verteller in je verleden, aan wie je  terugdenkt nu ik je dit vraag?'
(Meestal zie ik mensen al glimlachen; na de eerste anekdote komen ze bij anderen ook).
'Herinner je  die persoon (bijvoorbeeld, oma, leraar, juf...)'. 
'Waar zat zijn/haar kracht in? (Bijvoorbeeld: wat vertelde hij? Hoe? (Bijvoorbeeld stem, houding, beweging...).
Benoem een kwaliteit (bijvoorbeeld warmte, enthousiasme of juist ingetogenheid, verstilling...).
Spelenderwijs ontstaat er zo de ene na de andere ode, hulde gebracht aan soms allang verdwenen mensen die een onuitwisbare indruk hebben achtergelaten; hoe hun eigen aard naar voren kwam in hun manier van vertellen. De verteller in onszelf blijkt mede gevormd door opvoeders, de vertellers die ons voorgingen.
Tip voor de coach: tijd bewaken. Komt iedereen aan bod? Sommigen willen aanvankelijk nog vooral luisteren; maar eenmaal 'op verhaal' gebracht, willen mensen zich ook laten horen...