Improviseren klinkt altijd als minder
dan...ja, dan wát eigenlijk?
Stel, je hebt je speech in de trein
laten liggen: na de eerste paniek bereid je een improvisatie voor...
Voorbereiden? Ook gek. Improviseren is toch juist helemáál
onvoorbereid? Het genoemde praatje met de buurman bijvoorbeeld (zie
1), bereid je toch ook niet vóór? Tenzij het een lastig iemand is
natuurlijk en je hem toch iets wilt vragen...
Maar we improviseren de hele dag door,
althans dat denken we; en ook, dat het een belangrijk aspect van onze
vrijheid is, om te kunnen zeggen wat er in ons opkomt.
Toch is het bij improvisatie als met
alle begrippen: je kunt het in gradaties: van het totale,
vrije improviseren tot het voorbereide, weloverwogen improviseren.
Om te beginnen zeggen de meesten van
ons doorgaans niet zomaar wat er in ze opkomt. We censureren. Er
ontstaat al heel vroeg een innerlijke 'sluiswachter', die toekijkt
welk woordenscheepje op dit moment door mag. We leren fatsoen, over
wat je wel en niet zegt, tegen wie en wanneer. En dat een verkeerd
woord meer kan beschadigen dan een afzwaaiend projectiel. We kunnen
vervloeken of zegenen, kwetsen of blij maken.
Goed voorbereid improviseren is wat een
verteller moet kunnen. Je kent je verhaal, maar voelt je toch ook
vrij; vrij genoeg om in je verhaal te zitten als een zeiler in z'n
boot. Je houdt rekening met de stroming of de wind, maar houdt
koers.
Ten onrechte wordt wel gedacht dat de
vertellers uit traditionele culturen voor honderd procent gebonden
waren aan oude, geheiligde teksten. Dat is bij bepaalde verhalen –
genealogieën bijvoorbeeld – zeker zo; maar er is, ook voor de
traditionele vertellers, heel veel 'entertainment' te doen. In
interactie met hun publiek, moeten ze voortdurend kunnen
improviseren. En de draad weer oppakken...Dat kunnen ze
omdat ze vaak jarenlange training achter de rug hebben, en
beschikken over een repertoire.
Dan is er 'theatersport': nu mag het
publiék iets roepen, bijvoorbeeld dat het verhaal moet gaan over een
persoon, een situatie en een voorwerp. De verteller op het podium
maakt daar dan een verhaal van. Het is goede verteltraining. Het
schudt je los. In spelgroepen scheppen
dit soort oefeningen een nulpunt, vanwaaruit volstrekt origineel
theater geboren kan worden, zonder tekst vooraf. Ongeremd ingaan op
wat een tegenspeler er uit flapt, geeft kans op een verfrisssende,
originele dialoog...
mits
beide het 'rijtje' loslaten! Want ook theatersport wordt meestal al
gedaan door bedreven vertellers. Zij zíjn al getraind, en hebben
allerlei structuren en modellen van binnen tot hun beschikking. Omdat
ze gedeeltelijk nog voor verrassingen komen te staan, blijft het
spannend.
Tip voor de coach: totaal
improviseren is prima als losmaak-oefening; een die trouwens nog best
moeilijk is. Vraag maar eens in de vertelkring aan iedereen,
om een volstrekt willekeurig woord te roepen, met de opdracht: 'denk
er niet over na, gooi het er uit'. Van meet af aan ontstaat er dan
toch een samenhangend rijtje; iemand roept bijvoorbeeld 'stoel', en
de volgende zegt 'tafel'. Of men wil toch iets slims roepen, of iets
grappigs.
Oefening met
voorbereid improviseren: als je het sprookje (zie 2) teruggevonden
hebt, leer je het niet van buiten, maar vertelt het voor de vuist weg
in de kring. Maak er een kleine belevenis van: wat herinner je je van
vroeger, wat het toen met je deed? En wat is het verschil met nu?
Vergeet typerende details niet. Maak ons deelgenoot, breng het onder
woorden. Het kan zomaar dat het, door je natuurlijke, wat onaffe
manier van vertellen, een goed verhaal wordt, waar we graag naar
luisteren.