donderdag 27 september 2012

De stem (9)





Vertellen vraagt ook 'techniek'. Bij techniek denk je al gauw aan materiële dingen. Toen ik ergens desgevraagd zei dat ik 'iets met communicatie' deed, was het antwoord: 'ha, leuk, ik zit ook in de communicatie'. Mijn gesprekspartner bleek werkzaam te zijn in een ICT- branche.
Maar communicatietechniek gaat natuurlijk ook over de psychologische en fysiologische kanten van communiceren: twee aspecten die niet te scheiden zijn. Neem stemgebruik. Wie hardnekkig slordig spreekt heeft een fysiologisch communicatieprobleem. Achter de pc zal hij daar geen last van hebben, maar aan de telefoon kan het tot gevaarlijke misverstanden leiden. Soms kan een logopedist daar in helpen. Anderen hebben zo weinig kracht in hun stem, dat zangles aan te raden is. Maar heb jij veeleer last van te snel praten, of kom je niet uit je woorden? Dat lijkt me een psychologisch communicatieprobleem. En de diverse vormen van stotteren hebben fysieke zowel als psychische kanten.

Gaan we hier verder uit van een normale spreekvaardigheid, dan zullen sprekers en vertellers toch bewuster werken met stem, lichaamstaal en woordkeus dan de meeste mensen.
Met je stem schep je ruimte.
Het woord 'ruimte' duidt hier op een welhaast magisch aspect van spreken en vertellen. Het vraagt kracht – geestkracht – om die ruimte te durven scheppen. Een paar voorbeelden:
op 'hoge toon' of met een 'warme toon' spreken, daar schep je een bepaalde sfeer mee. Sfeer is overdrachtelijk gezien ruimte. Neem een feestspreker die een grote zaal 'meeneemt' – warme toon -, alsof we met z'n allen in een gezellige rondvaartboot zitten; of denk aan een wetenschapper die het omgekeerde effect bereikt bij een hoorcommissie – hoge toon – en het gevoel geeft dat ze worden aangesloten op een wereldwijd netwerk van deskundigheid. Of een burgemeester die zijn gemeente toespreekt op een sociale, verbindende toon, het plein voelt opeens kleiner aan, alles wat dichter bij rond de spreker.
Een spreker die sfeer schept overtuigt.
Zelfs – of juist – als je een 'praatje' houdt in de huiselijke kring voel je de 'afstand' (ruimte) die je opeens moet overbruggen: daarnet zat je nog gewoon tussen de anderen, maar nu ga je er twee meter vóór staan. Of je gaat staan aan tafel en tikt tegen je glas. Het voelt alsof je opeens iemand anders bent. Je neemt een andere rol aan: een verplaatsing in een psychische ruimte.
Sommige mensen gaat dit van nature goed af, maar oefening baart kunst. Spreken en vertellen zijn zeker in ons land onderschatte vaardigheden. Ze zouden, net als diverse sporten, meer gewaardeerd mogen worden. Wel moet iedereen die in een gegeven situatie aanvoelt dat het een goed moment is om wat te zeggen, dat natuurlijk kunnen doen, maar na wat training is de drempel toch meestal lager, en de spanning minder.

Voor vertellers is de stem wat het instrument is voor de musicus. Ze zullen meerdere personages in hun verhaal dan ook verschillend laten klinken. Zo zal een dominant type – een reus bijvoorbeeld – hoorbaar veel meer ruimte innemen dan een kabouter die wat terugzegt...
Stemtraining gaat dus niet alleen over fysieke verstaanbaarheid, ook gevoelsmatige verstaanbaarheid is van groot belang.
Sprekers blijven doorgaans in éen en dezelfde rol – hún rol als spreker, geleerde, feestredenaar of wat dan ook. Is hun onderwerp zakelijk, dan moeten ze vooral waken voor monotonie, die optreedt wanneer ze wel bij hun tekst maar niet bij hun gehoor zijn. Wie wil presenteren moet ook present zijn, en dat doe je allereerst met je stem. 
We kunnen om te beginnen al leren om de stem te 'plaatsen' ('Ben ik achter in de zaal te verstaan?'). Tevens heb je je geluid daarmee even uitgeprobeerd. Te weinig energie in de stem maakt dat de toehoorders zich meer moeten inspannen, wat de bereidheid om te luisteren, laat staan zich ergens van te laten overtuigen niet ten goede komt.
De energie die je daarvoor nodig hebt, groeit met het zelfvertrouwen.
Tips: Een zangcoach die ook van spreken en vertellen weet is: 
Specifieker voor spreken en vertellen: Roeland Schweizer, Roeland@schworks.nl, speechen.nl. Met beide heb ik jarenlange goede ervaringen.
Voor een enkel telefonisch advies kun je mij eens bellen (0343-518648): geen kosten.

vrijdag 21 september 2012

Wegdromen (8)


Tijdens een drukke bijeenkomst even wegdromen, dat kan haast niet meer. Camera's straffen het genadeloos af. Ze 'zoomen in' op de politicus die onder de Troonrede éven de ogen sluit. Mag dat niet? Ik heb het altijd gehad. De economieles op de middelbare school; of bij hartverscheurend saaie colleges van hoogleraren, die hun eigen tekst voor de zoveelste keer voorlazen; of, jaren later, de pauzes in mijn werk als communicatietrainer, als in lunchtijd trainees nog met je door willen praten. Gewoon dwars door ze heen kijken, wegdromen met de ogen open en op tijd knikken...
… en dan toch 'wakker' worden met een verhaal?

Zomaar even weggedroomd tijdens een lunch met een team van een groot bedrijf. We zitten tien- of twaalf hoog in het bedrijfsrestaurant van hun betonnen kantoortoren, aan een tafeltje apart bij het raam. We worden bediend. Ons laatste onderwerp, hoe oudere werknemers voor te bereiden op hun vertrek, is zo'n beetje afgerond. Ik heb mijn mening gegeven. Sterke en zwakke punten van ouderen voor het team nog eens in kaart gebracht.
Heb ik mijn opdrachtgever naar de mond gepraat? Iemand vraagt wat ik, behalve advies- en trainingswerk, nog verder zoal doe. Het is warm hier binnen, terwijl het buiten vriest.
'Op dit moment? Even wegdromen' zeg ik. Hij lacht vergoelijkend. 'Kijk maar': ik wijs naar het balkon waar we op uitkijken...
Nu zien ze het ook. Er zit een merel in een van de grote bloembakken, waar struiken staan met rode bessen. 'Ik maakte contact met hem door de dubbele beglazing heen', beweer ik. 'Maar, hoe komt die vogel daar zo hoog?' vraagt de man. Terwijl we warme kroketten krijgen opgediend ga ik verder. 'Die merel vertelt me dat hij in het stadspark woont, hier beneden ons'. Het lukt, ze gaan mee met het verhaal. 'Wat vertelt hij dan?' vraagt de eerste vrolijk.
Ik ga los: 'Je moet weten dat niet alleen olifanten de eenzame oude stier kennen, die een heel end verderop achter de kudde aansjokt. Je hebt de eenzame wolf. En, jazeker, ook de merel als Alleinganger. De functie van die eenzame dieren is niet zo duidelijk, men neemt maar aan dat ze voor de kudde of de troep geen betekenis meer hebben. Die merel hier vertelt mij net over de zware tijd wanneer straks alles is bevroren, de lucht staalblauw, de takken van zilver. Crisis voor hun soort. Mensen in het park lijken op voortsloffende, ingepakte boomstronken. Ze strooien geen voer meer, te bezig met zichzelf. Bedelaars zijn verdwenen, die scharrelen niet meer in de vuilcontainers want die zijn ook leeg. Ze zitten liever bij het Leger des Heils, of in het winkelcentrum bij het uitdeelpunt. Merels zijn daar niet welkom. Een stationsduif – gajes, voor de kleine parkbewoners – wil het nog wel eens lukken. Maar ook de andere vaste klanten van het park komen niet tot bij de soep. Vleermuizen sowieso niet, die hangen nu te slapen, in de spleten van de oude stadsmuur. Ratten, muizen of egels zijn niet gewenst in die passages vol dure kleren en uitgestald voedsel. Ze zouden de klanten wegjagen.
Een merel dus ook niet. Vogels kleumen in holletjes of onder struiken. Bevriezen doen ze niet, maar er is geen voer meer, en wat er nog ligt is bevroren: oud brood dat een kind in de zomer is verloren; goed graan zelfs, ooit gestrooid door een mild mens ligt nu, onbereikbaar, onder een bevroren spiegel.
Ze hebben ook dorst. Water is moeilijk te krijgen. De oppermens met de pet komt af en toe een platte ronde bak vullen. Je moet het als vogel weten anders ben je te laat. Blijft hij thuis dan hebben ze die dag geen drinken en happen het wit van de takken'.
Mijn gesprekspartners zijn veranderd. De zakelijke uitdrukking met de gerichte blik heeft plaats gemaakt voor iets..zachters lijkt het. 'Die merel, ik weet niet of je dat ziet, is niet meer zo jong. Al twee keer een vrouwtje-kwijt geraakt aan vorige winters. Hij is gewend zich buiten de troep op te houden. Vooral de mussen zijn hem te druk.
Hoe hij toch hier op dit balkon komt?
Op een van zijn zwerftochtjes kwam hij een keer tot bij de parkrand, waar voor vogels de verharde wereld begint. Altijd een ondernemende vogel geweest, keek hij omhoog naar de grote mensenrots, die daar heel zwart afstak tegen de felblauwe vrieslucht...
Hij besluit plotseling er naartoe te vliegen. Zomaar. Gevaarlijk! Zijn vleugels verstijven maar hij klimt dapper verder door de ijzige lucht. Dan landt hij pardoes en buiten adem op de ijzeren rand van een hangende tuin, hoog aan die mensenrots!
Zo ontdekt Jan de merel deze geheime voedselbron. Bessen. Hierboven, ver van het park, waar merels niet komen, staan dus nog wel struiken. Hoog in de lucht? De mensen hebben ze hier geplant, dat kan niet anders. Struiken kunnen niet vliegen, dat weet hij.
Het zijn struiken met dezelfde rode bessen die in de zomer ook in het stadspark waren.
Van achter het grote raam, zo'n plek waar je doorheen kunt kijken maar niet doorheen kunt vliegen, zien mensen de merel Jan. Iemand zegt: 'Ach kijk, een lijster. Kunnen die zo hoog?'
Ze hebben allemaal schik in Jan. Ondertussen eten ze door aan hun warme broodjes met kroketten. Bessen lusten ze niet. Ze zijn giftig, zeggen ze. Dus vinden ze Jan grappig, omdat die ze wel lust en er zelfs goed tegen schijnt te kunnen.
Jan eet zich rond, zijn veren staan overeind. Hij gaat een tijdje bol zitten. Door het raam komt warmte. Dan voelt hij zich sterk genoeg voor de terugtocht. Een hangende tuin, of balkon, hoe groot ook, daar wil je niet blijven, tussen al die stenen. Het groen roept hem terug. En dat gaat veel gemakkelijker dan omhoog vliegen door de kou! Hij hoeft zich maar te laten glijden en een beetje bij te sturen.
De andere dieren in het park vertelt hij niets. Zij houden toch al afstand, dus waarom hun iets opdringen?
Elke ochtend als de zon wat hoger komt, verwijdert zich Jan de merel. Hij doet alsof hij verderop wat te scharrelen zoekt, tot hij ongezien kan wegvliegen.

Een jonge merel krijgt het een keer door. Voor hem is de parkrand voorlopig nog het einde van de wereld. Daarachter begint de grote verharding, waar geen pier meer door de stenen komt. Toch verdween daar die ouwe Jan…
Op een ochtend besluit Fluiteklaas hem te volgen, op veilige afstand. De kou verstijft zijn vleugels, maar net op tijd kan hij zich vastgrijpen. Een reusachtige muur was opgedoemd. Jan moet iets hoger geland zijn. Maar als de jonge merel voorzichtig een extra, wapperend sprongetje waagt, ontdekt hij het wonder ook! Vanachter een ijzeren stang ziet hij hoe Jan zich tegoed doet aan rode bessen. Zijn oranje bekje valt open...
De grote mensenhoofden achter het bewasemde raam schijnt het niets te kunnen schelen. En als ouwe Jan weer naar beneden duikt, doet de jeugdige spion zich ook tegoed. De wonderbessen smaken nog lekkerder dan die in het park van afgelopen zomer. Het is als dromen en toch je buik vol krijgen.
Daarna glijdt hij ook terug.
Natuurlijk besluit hij het geheim te bewaren. Maar hij heeft een vriendin, en die heeft broertjes en zusjes, en die zelf weer vrienden met wie ze een geheim moeten kunnen delen. En ze hebben allemaal honger. Dat een gedeeld geheim geen geheim meer is had Jan ze kunnen vertellen, maar daar praatte je niet mee.
'Jullie begrijpen dat de daktuin de volgende dag vol merels zit. Dat de bessen ook hier al gauw schaars werden is tot daar aan toe, maar de mensen zeggen 'Kijk, die merels maken ons balkon wel heel smerig'. Iemand weet inmiddels dat het merels zijn. Zo komt het dat op een dag de struiken zijn behandeld. Vergif kun je niet zien, niet ruiken en zelfs niet proeven. Je merkt het als een buikpijn met veel pijn, waar je dood aan gaat. Maar eerst eet je blij verder. De tweede middag van het grote feest kunnen de meeste vogels nog nauwelijks het park bereiken. Daar kruipen ze onder hun struik om te sterven.
'Vreemd', zegt de oppermens die de volgende dag met het water komt; hij harkt maar wat, merels en bladeren los van onder de struiken op een hoop. 'Het is de kou', hoor je hem mompelen. Toen hij nog klein was had hij vogels wel eens begraven, met een kruisje van stokjes erop. Nu harkt hij ze bij elkaar. Thuis wacht de warme chocolademelk.

*

Maar wie daar niet bij was: de merel Jan! Die hipt nog altijd door het stadspark. Kijk maar, daar zit-ie weer op het balkon.
Toen de andere vogels zijn geheim ontdekten was Jan voortaan beneden gebleven. Daar was nu genoeg te scharrelen voor één merel.
En toen het toch weer voorjaar werd, zong hij zijn hoogste lied. Boven de winterkoninkjes, de boomklevertjes, de mezen en de vinken uit was Merel Jan te horen. Zoete fluittonen stroomden uit zijn goudgele bek. 'Hoor toch eens', zei een opa tegen zijn kleinkind dat naast hem op het bankje zat, 'wat zingt die vogel mooi. Dat doet me denken aan mijn jeugd.'
'Wat is dat opa?' vroeg het kleine meisje. ‘Ach kind, je bent onderweg, en dan hoor je opeens ergens vandaan iemand zingen, door een open raam of zo. Dan blijf je staan luisteren…’. Opa had vroeger gezworven.
Het meisje droomde die nacht, van een merel die geen merel was, en voor haar alleen zong.

We hebben ondertussen een tweede kroket op. We moeten weer verder. 'Dankjewel, zegt iemand in de lift naar het trainingslokaal, waar de apparatuur staat opgesteld voor het serieuzere werk. 'Ik ga dat vanavond aan mijn kind vertellen. Ze is dol op verhalen'.


maandag 17 september 2012

Spreken of vertellen? (7)


Spreken of vertellen, maakt het wat uit?
Laten we ons even verplaatsen in een type 'spreekbeurt': een jubilaris toespreken. Stel, je begint met een kort historisch overzicht. Wanneer kwam meneer Dinges in dienst, hoe waren toen de omstandigheden...Het wordt al gauw iets te saai, meer over het bedrijf dan over de jubilaris, er is geen oogcontact, de spreker kijkt vaak op z'n blaadje.
Maar nu gaat hij, als op ingeving, vertellen! Een anekdote, waarin de jubilaris een leuke hoofdrol speelde. Men ziet het voor zich. Een verademing! Wat is er gebeurd?

Als we moeten spreken, nemen we afstand. De spreker beschrijft, redeneert, geeft feiten, kijkt op z'n blaadje (of naar de moderne variant, sheets). Geschreven tekst, ook in zijn technische uitvoering, betekent afstand, er moet kennelijk iets overbrugd worden. Waarom doen we dat? We willen objectief zijn, overzicht houden, ons betoog strak houden, de draad niet kwijt raken, niet alles hoeven te onthouden. Controle-behoefte speelt een grote rol.
Wat doet een verteller? Hij doorbreekt juist die afstand, staat in direct contact met het verhaal, dat hij in zich heeft opgenomen. Dan vertelt het verhaal zichzelf, zintuigelijk vooral: de verteller wandelt door een innerlijke beeldengalerij. Het maakt van 'toehoorders' luisteraars.
Het lijkt dus bij spreken of vertellen om twee onderscheiden manieren van communiceren te gaan, die terug wijzen naar twee wegen van kennisoverdracht: de een gaat binnendoor, de ander buitenom: de een is een weg van beleven en invoelen, de ander van observeren en beschouwen.
We spreken in dit verband van kunst en wetenschap. Sprekers nemen, vaak onbewust, nog altijd een wetenschappelijk, objectiverend standpunt in, met name bij een zakelijk onderwerp. Ze plaatsen zichzelf op de achtergrond: 'Niet hoe ik het beleef, maar hoe ik het zie', lijken ze te denken en: 'Het gaat nu niet om mij, maar om de zaak', kreeg ik vaak als journalist te horen... Niet verkeerd: ook geïnterviewden nemen vaak dat objectiverende standpunt in. Ze willen betrouwbaar, dat is, wetenschappelijk verantwoord, overkomen. Vaak zijn het politici, voortdurend bezig met macht en verantwoordelijkheid. Onlangs nog kreeg een politicus veel kritiek omdat hij, kort voor de verkiezingen, met zijn gehandicapte kind op de proppen kwam: hij werd verdacht van in het gevlei te willen komen, het werd oneerlijk gevonden, niet zakelijk genoeg.
Terwijl sprekers dus graag die weg 'buitenom' gaan van objectivering, kiezen vertellers de weg van het inleven. Het gaat daarbij juist wél om subjectiviteit; zíj zijn als persoon het voertuig voor het verhaal, zoals dat doorklinkt in hun expressie. Het is een weg van uitbeelding en intuïtie, een 'route binnendoor'.
De wetenschapper observeert en beschrijft de werkelijkheid, de verteller verbeeldt haar. Elk goed betoog mondt uit in een samenvatting van gegevens en conclusies; elk goed verhaal blijft bij verbeelding, die de werkelijkheid niet beschrijft, maar spiegelt.
Daarmee is ook het waarom van vertellen, en de betekenis van verhalen geschetst. Verhalen leggen niet uit, dat zou dodelijk zijn voor de aantrekkingskracht en uitwerking ervan. Het verhaal verbeeldt aspecten van werkelijkheid, die ons door uitleg en objectivering zouden ontgaan. Zelfs anekdotes – toch een genre verhalen – leggen niet uit, ze illustreren.
Geen bezwaar tegen uitleg hoor! Bij een Ikea-kast zit liefst een goede bijsluiter. Uitleg is voor overzicht, en als gids voor uitvoerend handelen onontbeerlijk; maar uitleg reduceert per definitie het onverklaarbare, dat alleen in verhalen kan worden overgebracht. De 'kracht van verhalen' is hun indirecte zeggingskracht. Hun analogie is een vaak cryptische, parallelle werkelijkheid. Het kan niet anders.
Er is dus een belangrijk onderscheid tussen uitleggen en vertellen, maar beide wegen zijn noodzakelijk, en ze zullen ook heel vaak verweven raken. Verschil in publiek, in bedoeling en situatie, bepaalt hoe vertellend een spreker kan worden.
Daarin speelt mee, of hij vooral moet informeren, of ook wil overtuigen. Een ambtenaar die aan omwonenden moet uitleggen wat hun bij een komende wegaanleg te wachten staat, kiest voor een zekere afstand, omdat hij objectief wil informeren. Toch kan ook hij wel eens overspringen op vertellen, bijvoorbeeld een geruststellende anekdote over een vorig project. Maar spreekt daarna de wethouder, dan zal die toch meer betrokkenheid laten doorklinken, omdat hij wil overtuigen.
Ook vakbondsfunctionarissen en politici kiezen vaak om die reden een persoonlijke, vertellende in plaats van uitleggende toon; ze proberen om, desnoods heel kort, een verhaal tussen hun betoog te laten meeliften. Ze weten dat een verhaal dieper overtuigt dan uitleg, en langer doorwerkt.
Dat verklaart ook, waarom in deze tijd van crisis bedrijven en organisaties zo naarstig op zoek zijn naar 'het goede verhaal'.

Het verschil tussen spreken en vertellen wordt dus wel ervaren, maar is niet scherp te trekken. Dat hoeft ook niet. In de praktijk zijn er voortdurend vloeiende overgangen. Het voorbeeld van de jubilaris is een tussenvorm: hij krijgt een 'toespraak', geen 'lezing'.
Toch zou ook menige 'lezing' aardig opknappen als de spreker af en toe gewoon vertelt.

Aanvullingen of reacties van harte welkom!

Oefening: je moet binnenkort een lezing houden. Hoe zou je die zonder papier vertellen aan een vriend met wie je lang genoeg in de trein zit? Doe je betoog eens als verhaal.
Reis je alleen? Maak er dan een gedachte-experiment van.

woensdag 12 september 2012

De vertelplek (6)


Bepaalde plekken in de omgeving lenen zich voor vertellen. Kijk naar kinderen als ze spelen: ze kiezen op gevoel plekken die geborgenheid bieden; of ze bouwen een hut. Wij speelden bij regenweer wel eens onder de tafel. Het was daar een vreemde, spannende kleine wereld, tussen die benen van volwassenen, waar wij vadertje en moedertje speelden... De vroegste vertelplek waar volwassenen het van ons overnamen was 's avonds bij de haard. Meestal vertelde mijn moeder 'uit het blote hoofd', over haar eigen jeugd, en heel af en toe las mijn vader voor uit een sprookjesboek. Het waren geluksmomenten, die intense beleving van geborgenheid in de imaginaire wereld van het verhaal! Toen we wat ouder waren vertelden mijn broertje en ik elkaar verhalen in bed, zachtjes, af en toe werd er van beneden geroepen of het nou afgelopen was. Nog weer ouder hadden we met buurjongens een clubhuis in ons tuinschuurtje, of ook wel in een groot leeg hondenhok waar we met zessen in konden. Daar verzonnen we wie we waren, als indianen, wie onze vijanden waren en hoe we oorlog voerden. We vulden elkaar aan in de OVT: 'dan was jij...'.
En eenmaal volwassen? Elke plek waar je nu eenmaal bij elkaar zit, leent zich dan voor een goed verhaal. In de zeilboot op een windstille dag, in de trein van Utrecht naar Groningen... Of, wie heeft er nu géén herinnering aan een spontane vertelavond, tijdens een regenachtige vakantie, in de tent of in het plaatselijke café?

En als je vertelt tijdens een wandeling? Wandel-coaches zullen zich ervan bewust zijn dat 'de plek' dan met je meegaat: de vertelplek 'van binnen', waar als het goed is de aandacht zetelt voor wát je vertelt, en hoe je luistert.

Maar als we van vertellen meer werk willen maken, doet de keuze van een goede plek er toe. Genoemd is al het kleine theater, of, voor een vertelkring, de huiskamer. Soms richt iemand een kamer van zijn huis speciaal in voor vertelsessies. En er zijn plekken op het platteland, zoals rustieke woonboerderijen, die zich speciaal lenen voor streekverhalen. Daar heeft men dan ook wel de ervaring van wat een verteller nodig heeft, bijvoorbeeld aan overzicht, lichtinval of stilte. Word je gevraagd om ergens op te treden, dan is het soms verstandig om aan de telefoon al een enkele regie-aanwijzing te geven. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat men je, zeg 's zomers in een park, te dicht bij een band zet, waar jouw verteloptreden in de muziek verloren gaat.
In theaters en vertelhuizen trekt men meestal vertellers aan met ervaring. Een aanrader is vertelhuis 'DeVliegende Kraai' in Utrecht, waar ervaren vertellers op uitnodiging van de Nationale Vertelschool voor de pauze optreden; na de pauze kunnen beginners ervaring met optreden opdoen, voor een prettig, mild publiek van medevertellers met aanhang.
Deelnemers aan mijn cursus hebben niet altijd de bedoeling om te kunnen optreden, anders dan in de beschutting van de begeleide vertelgroep. Vertellen leren of verbeteren binnen een groep heeft al zoveel heilzaam effect, dat het de moeite waard is ook als het niet tot verdergaande creatieve prestaties leidt.
Wie dat wel nastreeft, zal daarmee ervaring willen opdoen. Ervaring is, ook voor vertellers, de beste leerschool. Ga na wat voor jou laagdrempelige beginsituaties zijn en neem die kansen waar, zoals vertellen voor kleinkinderen of vertellen over je werk op een familiefeestje, of bij een verjaardag (goed idee om die eens met verhalen te vieren!).Vertellen in een zorgcentrum, de dorpsbibliotheek, of op het jaarlijkse straatfeest kunnen al spannende situaties zijn!
Algemene tip: bereid je lang en goed voor, zodat je verhaal of verhalen er in zitten, en je wat ruimte voelt om af en toe in je eigen woorden te vertellen. Dat voorkomt dat je opeens dichtslaat, omdat je een stukje tekst of een overgang niet meer weet, en daar een probleem van maakt. Bedenk liever dat je toehoorders niet weten wat je vergeet, als jij er rustig mee om gaat.

Maar behalve met je tekst bezig zijn kun je ook iets extra's doen: werken aan persoonlijke bescherming, tegen spanning en stress, maar ook tegen het opzuigen van allerlei energieën uit je directe omgeving, die je uit balans kunnen brengen.Voor persoonlijke bescherming raad ik aan, de gratis mini-cursus 'energetische bescherming met bloemen' van Dorine Haveman te volgen, die zij aanbiedt op haar blog 'Opbloeien'. Het kan er toe bijdragen, dat je de beste plek om te vertellen altijd bij je hebt.


maandag 10 september 2012

De vertelstoel (5)


Een van de kleine conventies in eigentijdse vertelbijeenkomsten is, dat de verteller die aan de beurt is in 'de vertelstoel' gaat zitten. Dat is een goed ritueel. Het geeft het verhaal – en het vertellen – de status die het verdient.
Maak daar overigens geen moetje van. Er zijn zat tradities die het anders doen: de aaneengesloten kring waarbij de kleinste kinderen zelfs op de schoot van de vertelster kruipen; of de verteller bij het kampvuur, die gaat staan om zijn verhaal uit te beelden, te lopen als een leeuw bijvoorbeeld.
Maar binnenshuis en in kleine theaters is de vertelstoel een goed anker. In de huiskamer helpt het voorkomen dat het in plaats van verhalen vertellen toch weer onderling gebabbel wordt; wat heel gezellig is maar dit keer niet de bedoeling.
De eerste keer kan 'de stoel' echter juist een drempel betekenen. Je zit daar opeens alleen. De anderen kijken verwachtingsvol naar je op. Het voelt dan alsof al die aandacht jouw accu-van-binnen heftig oplaadt. Het wordt je haast teveel, en je moet óntladen. Dat doe je dan door maar gauw te beginnen. Je maakt een vliegende start, terwijl je feitelijk nog niet de aandacht hebt. Hoe kun je die vliegende start voorkomen?
Het vraagt wat oefening om jezelf in toom te houden. Probeer rustig te blijven ademen. Hoe huiselijk ook, het gaat toch om een optreden en daar heb je aandacht voor nodig. Als je rustig ademt worden je toehoorders ook rustig. Het begin van elk optreden is best een teer punt.
Zelfs voor een clown: die kan met een 'clownssprong' letterlijk in de aandacht springen. Maar mensen rekenen op verrassingen bij een clown. Bij vertellen begin je vanuit stilte. Laat het even stil worden... niet te lang, dat wordt weer te plechtig. Je moet hoe dan ook 'een beginnetje' maken, dan gaat het verder vanzelf. Je moet niet duwen, niet forceren. Dat gebeurt namelijk als je meteen gaat kletsen. Je verbreekt dan met je gekwetter de stilte die je nou juist kunt gebruiken om aandacht te krijgen.
Het lijkt zo vanzelfspekend. We zijn gewend om dat kostbare moment van beginstilte excuserend op te vullen. Angst voor 'stilvallen' kenmerkt onze omgangscultuur. Ook je lichaamstaal verraadt die angst. Je zit een beetje afgewend, of slaat de benen over elkaar, in plaats van goed te gaan zitten, met de voeten naast elkaar, en zonder er mee te blijven schuifelen. Al die afleidingsbewegingen doe je zelfs onder vrienden, buren of familie. Juist als ze je goed kennen, is het eng om daar nu opeens in de positie van verteller te zitten.
Uitzondering zijn de zeer extraverten onder ons, die het geen moeite kost om als een clown in de aandacht te springen, en dan ook nog voortdurend aan het woord te blijven. Maar dat zijn heel vaak geen goede vertellers. Ze laten luisteraars gewoon te weinig ruimte. Het 'muntje' valt alsmaar niet. Pauzeer af en toe, terwijl je de aandacht vasthoudt. Kleine verwerkingspauzes geven toehoorders die ruimte, waarbinnen het vertelde kan 'aankomen'. Onthoud je ze dat, dat ontstaat er onderhuidse verveling.
Dan is er nog de angst voor onderbreking, gevoed door de interview- en discussiestijl op televisie, en verbonden met de genoemde stiltevrees. Vertellers kunnen echter profiteren van een zekere conventie, dat zij aan het woord zijn, en dat het verhaal het verdient om helemaal te worden verteld.

Traditionele vertellers zijn wel vaak vertrouwd met commentaar en repliek, en weten dat speels te pareren en de draad weer op te pakken. Zeker bij vertellen voor kinderen is het goed daar wat behendig mee om te gaan. Vraag ze bijvoorbeeld of ze weten wat iets – een woord – betekent en ga dan resoluut weer verder.
Maar in de hier al genoemde vertelkring is het van belang om af te spreken dat de verteller niet onderbroken wordt, zoals je dat ook in een klein theater niet doet.
Kortom, verzamel moed en zet van meet af aan de juiste sfeer. Als verteller begin je vanuit je eigen innerlijke ruimte; daardoor maak je voelbaar contact. Beginnen vanuit die stilte typeert je kracht als verteller. En goed in je stoel zitten verbindt je met de aarde; dan kan er niks meer mis gaan.

Oefening: Beurtelings in de vertelstoel gaan zitten; twee minuten zo blijven zitten zonder te praten (de coach, of anders de gastheer of -vrouw, neemt de  tijd op); probeer excuserend lachen en/of babbelen achterwege te laten; word kalm, laat het stil worden om je heen...
Nabespreking: wat staat er op je "black box" van binnen: hoe spannend was het? Zakte die spanning? Werd het comfortabel? Kon je contact blijven voelen of trok je je terug in je zelf?
De anderen: hoe was het om iemand zo in zijn eigen stilte te zien? Bleef er contact?
De ervaring leert dat na deze oefening de 'vliegende start' in een cursus of vertelkring overwonnen is.

donderdag 6 september 2012

De olifant wekken (4)


Waar haalt een verteller zijn stof vandaan? Het is vanzelfsprekend dat vertellers putten uit geschreven bronnen, maar toch ook voortdurend improviseren (zie 3). Enigszins anders is dat voor acteurs, die nu eenmaal vaak werken met vastliggende, geschreven teksten. Dat is zo gegroeid: monoloog of dialoog, de tekst wordt eerst van buiten geleerd, dan geleidelijk aan verinnerlijkt, zodat het tenslotte je eigen woorden worden.
Doet een verteller dat dan niet? Dat ligt er aan wat voor genre verhaal hij kiest. Hij heeft doorgaans meer speelruimte om de tekst naar eigen behoefte te veranderen. Optredend met verhalen uit de Decamerone bijvoorbeeld, veroorloofde ik mij veel improvisatievrijheid, omdat Boccaccio's verhalen toch meer voor het lezen, dan voor het mondeling vertellen gemaakt lijken te zijn. Het is vertellen-op-papier, en om dat nu weer 'mondeling leven' in te blazen, moet je het transponeren. Je moet daarbij veel weglaten, en al vertellend spanning verplaatsen naar waar een eigentijdse luisteraar de pointe legt, anders dan de Florentijnen uit de veertiende eeuw. Kort gezegd, wij lachen om andere dingen dan zij.
Dat improviserend hervertellen geldt trouwens voor veel traditionele verhalen: sprookjes van Grimm bijvoorbeeld lenen zich beter om in eigen woorden weer te geven dan sprookjes van Hans Andersen, wiens mooie literaire verhalen getrouwere weergave vereisen.

Maar de 'vrije verteller' kan ook voor volledige improvisatie kiezen: in het voorbeeld van de ode (zie 3) vertel je in de kring over een dierbare verteller uit je jeugd: het spreekt vanzelf dat je dat eerst onvoorbereid doet. Het verhaal ontstaat zoals het in je opkomt. In tweede instantie kun je dan besluiten daaraan te schaven, de opbouw te verbeteren aan de hand van een aantal principes die je in de cursus leert, accenten te leggen waar je toehoorders blijk gaven van geboeidheid, en gebabbel weg te laten dat je aanvankelijk nodig had om je gedachten te vormen.
 
Oefening: vertel een verhaal uit de cursus eens aan een huisgenoot: observeer van binnen, hoe zich een tweede keer zo'n verhaal al verder vormt. Misschien verandert de volgorde, of voeg je iets toe.
Tip: let eens op pauzes...Ben je bang om onderbroken te worden?

Het is vaak een hele ontdekking, dat wat je zelf hebt meegemaakt net zo goed het vertellen waard is, als het reproduceren van verhalen uit boeken. Wie eenmaal leert om goed te vertellen weet weer dat het de moeite waard is om te leven. Jij bent nu de bron. Het leren vertellen van verhalen uit de verteltradities, zoals sprookjes, is dan feitelijk een tweede bron.
Derde bron, maar vaak verweven met de eerste twee, is je fantasie. Een verteller creëert verhalen zomaar uit eigen koker, ze zijn nooit eerder verteld! Als je daarin wat bedreven raakt kan het heerlijk zijn om te doen: je wordt weer als een kind voor wie alles wat in hem opkomt verhaal is. Iemand vraagt je wat die boom zou vertellen als hij de kans kreeg, en jij vertelt het gewoon. Het is het ultieme inlevings- en voorstellingsvermogen, om alle dingen te laten vertellen. Zo maak je alle dingen nieuw. Je kende die boom, dat huis, die straat nog niet vóór ze vertelden!
Improviseren is dan ontdaan van de wat geringschattende bijbetekenis: het is creëren geworden, scheppen. Er is een oud verhaal dat God de eerste verteller was. In dat geval zijn vertellers scheppers naast God.

Tenslotte zijn de hier zo aangeduide 'drie bronnen waar onze verhalen vandaan komen' natuurlijk met elkaar verweven. Ga maar na: in je fantasie komen oude beelden boven uit je eigen onderbewuste, en uit alles wat je in het leven hebt opgepikt; en in het vertellen van bestaande, traditionele verhalen ontdek je al vertellend dat ze eigenlijk ook over jou gaan. Kortom, ons vertelgeheugen is als een slapende olifant die je af en toe maar eens wakker moet maken.