maandag 17 september 2012

Spreken of vertellen? (7)


Spreken of vertellen, maakt het wat uit?
Laten we ons even verplaatsen in een type 'spreekbeurt': een jubilaris toespreken. Stel, je begint met een kort historisch overzicht. Wanneer kwam meneer Dinges in dienst, hoe waren toen de omstandigheden...Het wordt al gauw iets te saai, meer over het bedrijf dan over de jubilaris, er is geen oogcontact, de spreker kijkt vaak op z'n blaadje.
Maar nu gaat hij, als op ingeving, vertellen! Een anekdote, waarin de jubilaris een leuke hoofdrol speelde. Men ziet het voor zich. Een verademing! Wat is er gebeurd?

Als we moeten spreken, nemen we afstand. De spreker beschrijft, redeneert, geeft feiten, kijkt op z'n blaadje (of naar de moderne variant, sheets). Geschreven tekst, ook in zijn technische uitvoering, betekent afstand, er moet kennelijk iets overbrugd worden. Waarom doen we dat? We willen objectief zijn, overzicht houden, ons betoog strak houden, de draad niet kwijt raken, niet alles hoeven te onthouden. Controle-behoefte speelt een grote rol.
Wat doet een verteller? Hij doorbreekt juist die afstand, staat in direct contact met het verhaal, dat hij in zich heeft opgenomen. Dan vertelt het verhaal zichzelf, zintuigelijk vooral: de verteller wandelt door een innerlijke beeldengalerij. Het maakt van 'toehoorders' luisteraars.
Het lijkt dus bij spreken of vertellen om twee onderscheiden manieren van communiceren te gaan, die terug wijzen naar twee wegen van kennisoverdracht: de een gaat binnendoor, de ander buitenom: de een is een weg van beleven en invoelen, de ander van observeren en beschouwen.
We spreken in dit verband van kunst en wetenschap. Sprekers nemen, vaak onbewust, nog altijd een wetenschappelijk, objectiverend standpunt in, met name bij een zakelijk onderwerp. Ze plaatsen zichzelf op de achtergrond: 'Niet hoe ik het beleef, maar hoe ik het zie', lijken ze te denken en: 'Het gaat nu niet om mij, maar om de zaak', kreeg ik vaak als journalist te horen... Niet verkeerd: ook geïnterviewden nemen vaak dat objectiverende standpunt in. Ze willen betrouwbaar, dat is, wetenschappelijk verantwoord, overkomen. Vaak zijn het politici, voortdurend bezig met macht en verantwoordelijkheid. Onlangs nog kreeg een politicus veel kritiek omdat hij, kort voor de verkiezingen, met zijn gehandicapte kind op de proppen kwam: hij werd verdacht van in het gevlei te willen komen, het werd oneerlijk gevonden, niet zakelijk genoeg.
Terwijl sprekers dus graag die weg 'buitenom' gaan van objectivering, kiezen vertellers de weg van het inleven. Het gaat daarbij juist wél om subjectiviteit; zíj zijn als persoon het voertuig voor het verhaal, zoals dat doorklinkt in hun expressie. Het is een weg van uitbeelding en intuïtie, een 'route binnendoor'.
De wetenschapper observeert en beschrijft de werkelijkheid, de verteller verbeeldt haar. Elk goed betoog mondt uit in een samenvatting van gegevens en conclusies; elk goed verhaal blijft bij verbeelding, die de werkelijkheid niet beschrijft, maar spiegelt.
Daarmee is ook het waarom van vertellen, en de betekenis van verhalen geschetst. Verhalen leggen niet uit, dat zou dodelijk zijn voor de aantrekkingskracht en uitwerking ervan. Het verhaal verbeeldt aspecten van werkelijkheid, die ons door uitleg en objectivering zouden ontgaan. Zelfs anekdotes – toch een genre verhalen – leggen niet uit, ze illustreren.
Geen bezwaar tegen uitleg hoor! Bij een Ikea-kast zit liefst een goede bijsluiter. Uitleg is voor overzicht, en als gids voor uitvoerend handelen onontbeerlijk; maar uitleg reduceert per definitie het onverklaarbare, dat alleen in verhalen kan worden overgebracht. De 'kracht van verhalen' is hun indirecte zeggingskracht. Hun analogie is een vaak cryptische, parallelle werkelijkheid. Het kan niet anders.
Er is dus een belangrijk onderscheid tussen uitleggen en vertellen, maar beide wegen zijn noodzakelijk, en ze zullen ook heel vaak verweven raken. Verschil in publiek, in bedoeling en situatie, bepaalt hoe vertellend een spreker kan worden.
Daarin speelt mee, of hij vooral moet informeren, of ook wil overtuigen. Een ambtenaar die aan omwonenden moet uitleggen wat hun bij een komende wegaanleg te wachten staat, kiest voor een zekere afstand, omdat hij objectief wil informeren. Toch kan ook hij wel eens overspringen op vertellen, bijvoorbeeld een geruststellende anekdote over een vorig project. Maar spreekt daarna de wethouder, dan zal die toch meer betrokkenheid laten doorklinken, omdat hij wil overtuigen.
Ook vakbondsfunctionarissen en politici kiezen vaak om die reden een persoonlijke, vertellende in plaats van uitleggende toon; ze proberen om, desnoods heel kort, een verhaal tussen hun betoog te laten meeliften. Ze weten dat een verhaal dieper overtuigt dan uitleg, en langer doorwerkt.
Dat verklaart ook, waarom in deze tijd van crisis bedrijven en organisaties zo naarstig op zoek zijn naar 'het goede verhaal'.

Het verschil tussen spreken en vertellen wordt dus wel ervaren, maar is niet scherp te trekken. Dat hoeft ook niet. In de praktijk zijn er voortdurend vloeiende overgangen. Het voorbeeld van de jubilaris is een tussenvorm: hij krijgt een 'toespraak', geen 'lezing'.
Toch zou ook menige 'lezing' aardig opknappen als de spreker af en toe gewoon vertelt.

Aanvullingen of reacties van harte welkom!

Oefening: je moet binnenkort een lezing houden. Hoe zou je die zonder papier vertellen aan een vriend met wie je lang genoeg in de trein zit? Doe je betoog eens als verhaal.
Reis je alleen? Maak er dan een gedachte-experiment van.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten